ECLI:NL:RBZWB:2021:4543

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
9 september 2021
Publicatiedatum
9 september 2021
Zaaknummer
AWB- 19_4840
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tijdelijke andere werkzaamheden opgelegd aan middenmanager door minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 9 september 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, werkzaam als middenmanager, en de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. De minister had eiser met ingang van 11 februari 2019 tijdelijk andere werkzaamheden opgedragen, terwijl zijn aanstelling als middenmanager gehandhaafd bleef. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, dat door de minister ongegrond werd verklaard. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 8 september 2020 heeft de rechtbank de minister in de gelegenheid gesteld om een motiveringsgebrek in het besluit te herstellen. De minister heeft daarop een nieuw besluit genomen, maar ook dit werd door eiser betwist.

De rechtbank heeft in haar tussenuitspraak van 23 november 2020 geoordeeld dat de minister onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat eiser niet goed functioneerde in zijn rol als middenmanager. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister niet kon onderbouwen dat er een dienstbelang was om eiser andere werkzaamheden op te dragen. In het bestreden besluit II heeft de minister geprobeerd het eerdere besluit te vervangen, maar de rechtbank oordeelde dat de motivering nog steeds tekortschiet. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de minister niet in staat was om het bestreden besluit van een toereikende motivering te voorzien, en heeft het besluit vernietigd.

De rechtbank heeft het beroep van eiser gegrond verklaard, het primaire besluit herroepen en de minister veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan eiser. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 19/4840 AW

uitspraak van 9 september 2021 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam] , eiser,

gemachtigde: mr. dr. S.F.H. Jellinghaus,
en

de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 7 februari 2019 (het primair besluit) heeft de minister eiser met ingang van 11 februari 2019 tijdelijk, namelijk voor de duur van zes maanden, opgedragen andere werkzaamheden te verrichten met handhaving van zijn aanstelling in de functie van middenmanager.
In het besluit van 9 augustus 2019 (bestreden besluit I) heeft de minister het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen dit bestreden besluit.
Het beroep is op 8 september 2020 op zitting behandeld.
Bij tussenuitspraak van 23 november 2020 heeft de rechtbank de minister in de gelegenheid gesteld om het geconstateerde gebrek in het bestreden besluit te herstellen.
De minister heeft in reactie op de tussenuitspraak op 11 januari 2021 een nieuw besluit genomen (bestreden besluit II). Daarbij is het bezwaar van eiser met een gewijzigde motivering ongegrond verklaard. De minister heeft aangegeven dat het bestreden besluit II het eerdere bestreden besluit vervangt.
Eiser heeft schriftelijk commentaar gegeven op bestreden besluit II.
De rechtbank heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft.
Op 5 juli 2021 is het onderzoek gesloten.
De rechtbank heeft de uitspraaktermijn met zes weken verlengd.

Overwegingen

1. Voor een weergave van de feiten, de beroepsgronden en het wettelijk kader verwijst de rechtbank naar de tussenuitspraak.
Tussenuitspraak
2. In haar tussenuitspraak heeft de rechtbank, kort gezegd, overwogen dat de minister onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat eiser niet goed functioneerde in zijn rol als middenmanager, althans dat er gerede grond was hieraan te twijfelen. De minister heeft dus niet aannemelijk gemaakt dat hij er belang bij had eiser andere werkzaamheden op te dragen. De rechtbank heeft overwogen dat nu niet aannemelijk is geworden dat de minister hier belang bij had, ook niet kan worden gezegd dat de minister het dienstbelang in redelijkheid zwaarder kon laten wegen dan eisers belang bij het uitoefenen van zijn eigen werkzaamheden.
3. Het beroep heeft op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) mede betrekking op bestreden besluit II, nu partijen daarbij voldoende belang hebben.
Gewijzigd standpunt de minister
4. De minister heeft in het bestreden besluit II van 11 januari 2021 aangegeven dat begin 2018 eiser het ingestelde verbetertraject positief heeft afgerond en de bevordering per 1 juli 2017 naar schaal 13 in gang is gezet. Met eiser is afgesproken dat hij een ontwikkelassessment zou gaan volgen. In de loop van 2018 ging het functioneren van eiser volgens de minister weer achteruit. In het personeelsgesprek met de leidinggevende, de heer [naam leidinggevende] , gevoerd op 27 september en 25 oktober 2018, is met eiser gesproken over zijn functioneren in de periode van begin 2018 tot dat moment. Uiteindelijk is eiser de score +/- toegekend. Dit betekent dat eisers prestaties (nog) niet volledig overeenkomen met de afspraken en verwachtingen waardoor op onderdelen nog verbeteringen nodig zijn. De heer [naam leidinggevende] is in 2018 minder tevreden over eisers functioneren dan het jaar daarvoor. Er worden enkele verbeterpunten genoemd, waaronder zelfreflectie. Het feit dat eiser zich niet herkent in de ontwikkelpunten laat volgens de minister juist zien dat hij zich op dit gebied diende te ontwikkelen.
Van het bureau waar eiser het ontwikkelassessment heeft verricht ontving de heer [naam leidinggevende] op 24 januari 2019 het bericht waarin is aangegeven dat eiser het opgestelde rapport niet uit wil laten brengen. Dit toont volgens de minister aan dat getwijfeld kan worden aan het functioneren van eiser.
De onderdelen van het ontwikkelassessment zijn dezelfde ontwikkelpunten die de heer [naam betrokkene] noemt in zijn e-mail van 28 september 2018. De heer [naam betrokkene] geeft aan dat er de nodige stappen zijn gezet maar ook dat het nodige is te verbeteren. De verbeter- en ontwikkelpunten zijn niet in de e-mail uiteengezet, omdat het gaat om een e-mail aan medewerkers en collega’s, maar zijn wel met eiser besproken in het personeelsgesprek.
Het MT-overleg van 20 december 2018 was volgens de minister de uiteindelijke spreekwoordelijke druppel die de emmer deed overlopen. In het gespreksverslag van de gesprekken van 27 september en 25 oktober 2018 is aangegeven is het ongemakkelijk discussiëren met het MT een van eisers verbeterpunten is. In het MT van 20 december 2018 heeft eiser door zijn houding en manier van communiceren spanningen veroorzaakt binnen het MT. Dit blijkt volgens de minister uit het e-mailbericht van 21 december 2018 waarin is opgenomen dat eiser en de heer [naam leidinggevende] geen goed gevoel hebben overgehouden aan het MT-overleg.
In het bestreden besluit is aangegeven dat eiser en de heer [naam leidinggevende] vervolgens in gesprek zijn gegaan om tot een oplossing te komen. Eiser en de heer [naam leidinggevende] zijn tot de conclusie gekomen dat het beter was dat eiser zijn carrière elders zou voortzetten. De heer [naam leidinggevende] heeft aangegeven dat hij daar aan wilde bijdragen. Aan eiser is voor twee dagen in de week buitengewoon verlof toegekend voor het vinden van een nieuwe baan. Voor de overige drie dagen in de week zijn aan eiser tijdelijk andere werkzaamheden opgedragen.
Volgens de minister was er gelet hierop voldoende aanleiding te twijfelen aan eisers functioneren.
Standpunt eiser
5. Eiser heeft aangegeven dat de minister er niet in is geslaagd het in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek te herstellen. Eiser heeft al aangegeven het niet eens te zijn met de +/- beoordeling en zich niet te herkennen in de ontwikkelpunten. Juist in de periode waar het gespreksverslag september 2017-september 2018 op ziet, heeft eiser op 23 januari 2018 een promotie naar schaal 13 gekregen.
Als verbeterpunt wordt genoemd ‘zelfreflectie’. In het gespreksverslag staat ook vermeld dat eiser met behulp van coaching de communicatie goed heeft aangepast. Dit toont juist aan dat eiser beschikt over zelfreflectie. Verder blijkt uit het 360-graden-feedbackonderzoek van Ardis Organisatie Ontwikkeling dat eiser over een flinke dosis zelfreflectie beschikt. Eiser betwist dat zelfreflectie een ontwikkelpunt is.
Het feit dat eiser een rapport van het ontwikkelassessment niet laat uitbrengen betreft zijn recht als werknemer en mag niet tegen hem worden gebruikt. Bovendien heeft de heer [naam leidinggevende] reeds op 10 januari 2019 medegedeeld dat hij eiser niet langer in het MT wilde hebben, terwijl eiser het rapport van het ontwikkelassessment pas 23 januari 2019 heeft ontvangen. Het niet ter beschikking stellen van het rapport kan dan ook geen rol hebben gespeeld bij de beslissing om eiser tijdelijk andere werkzaamheden te laten doen.
Om het motiveringsgebrek te herstellen beroept de minister zich ten aanzien van de problemen tijdens het MT overleg van 20 december 2018 wederom op het emailbericht van 21 december 2018. Echter, in de tussenuitspraak heeft de rechtbank reeds geoordeeld dat uit dit emailbericht en eisers reactie daarop, niet blijkt dat er een conflictsituatie is ontstaan of er iets aan eisers handelen heeft geschort. De minister komt in het nieuwe besluit met eenzelfde onderbouwing als in het bestreden besluit I. De herstelpoging van de minister is niet geslaagd nu er nog steeds niet voldoende duidelijk is gemotiveerd dat eisers functioneren als middenmanager niet naar behoren zou zijn.
Beoordeling door de rechtbank
6.1
De rechtbank stelt vast dat de minister bij het bestreden besluit II het bestreden besluit I heeft vervangen en het besluit heeft voorzien van een gewijzigde motivering. Niet is gebleken dat eiser nog belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van bestreden besluit I aangezien dit besluit is achterhaald door bestreden besluit II. Om die reden zal het beroep gericht tegen bestreden besluit I wegens gebrek aan procesbelang niet-ontvankelijk worden verklaard.
6.2
Voor zover het beroep zich richt tegen bestreden besluit II, overweegt de rechtbank dat zij in haar tussenuitspraak van 23 november 2020 in rechtsoverweging 9.1.2 reeds heeft geoordeeld dat de periode van vóór 2018 geen aanleiding heeft gevormd tot de beslissing eiser andere werkzaamheden op te dragen. Eiser heeft bovendien in januari 2018 een promotie naar schaal 13 gekregen. De rechtbank zal zich beperken tot de bespreking van de periode vanaf het voorjaar 2018.
Personeelsgesprekken
7.1
De minister heeft ter onderbouwing van het standpunt dat eiser niet goed functioneerde in zijn rol als middenmanager verwezen naar het verslag van de personeelsgesprekken die op 27 september en 25 oktober 2018 met eiser zijn gehouden. Vastgesteld wordt dat deze gesprekken zien op eisers functioneren in de periode van 21 september 2017 tot 27 september 2018. Een deel heeft dus betrekking op de periode gelegen vòòr het voorjaar 2018. Nu in het personeelsverslag geen onderscheid wordt gemaakt tussen perioden, kan aan het personeelsverslag geen doorslaggevende betekenis worden toegekend bij de vaststelling dat eisers functioneren als middenmanager vanaf het voorjaar 2018 onvoldoende was.
7.2
In het personeelsverslag opgemaakt naar aanleiding van de personeelsgesprekken wordt als verbeterpunt onder meer ‘zelfreflectie’ genoemd. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser, onder verwijzing naar het gespreksverslag en het 360-graden-feedbackonderzoek van Ardis Organisatie Ontwikkeling, voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat dit geen ontwikkelpunt zou zijn, althans heeft de minister onvoldoende aannemelijk gemaakt dat zelfreflectie een ontwikkelpunt is geweest.
Verslag ontwikkelassessment
8. De minister heeft in het bestreden besluit II gewezen op het feit dat eiser het verslag van het ontwikkelassessment niet uit wil laten brengen. Dit toont volgens de minister aan dat getwijfeld kan worden aan eisers functioneren.
Eiser merkt terecht op dat het zijn recht is om een rapport niet uit te laten brengen. Hieruit volgt nog niet dat eiser niet naar behoren zou functioneren. Bovendien heeft eiser eerst op 23 januari 2019 het verslag van het ontwikkelassessment ontvangen. Het al dan niet aan de werkgever verstrekken van het verslag kan geen rol gespeeld hebben bij de mededeling van de heer [naam leidinggevende] op 10 januari 2019 dat hij eiser niet meer in het MT wilde hebben.
MT-overleg van 20 december 2018
9.1
De minister verwijst in het bestreden besluit II ter onderbouwing van het standpunt dat eiser niet functioneerde in zijn rol als middenmanager naar het MT-overleg van 20 december 2018. In dit overleg heeft eiser door zijn houding en manier van communiceren spanningen binnen het MT veroorzaakt.
9.2
De rechtbank heeft in haar tussenuitspraak van 23 november 2020 reeds overwogen dat partijen een andere interpretatie hebben van wat is voorgevallen tijdens het overleg en in hoeverre eiser hierin iets te verwijten valt. Het is aan de minister te onderbouwen, bijvoorbeeld door middel van schriftelijke verklaringen van collega’s of een vergaderverslag, wat is voorgevallen tijdens het MT-overleg en wat eisers aandeel daarin is geweest. Met de enkele verklaring van de heer [naam leidinggevende] op de zitting van 8 september 2020 is in ieder geval niet aannemelijk gemaakt dat eiser onvoldoende functioneerde.
De minister heeft ook in het bestreden besluit II niet onderbouwd wat is voorgevallen tijdens het MT-overleg en wat eisers aandeel daarin is geweest.
Emailbericht 21 december 2018
10. De minister heeft in het bestreden besluit II verwezen naar het emailbericht van 21 december 2018 van de heer [naam leidinggevende] en de reactie daarop van eiser. Ten aanzien van dit emailbericht heeft de rechtbank in haar tussenuitspraak reeds overwogen dat hieruit en de reactie hierop van eiser blijkt dat er ten tijde van het overleg een discussie was over capaciteit en werkverdeling en dat zowel de heer [naam leidinggevende] als eiser geen goed gevoel aan het overleg hebben overgehouden. Hier zijn partijen het over eens. Onduidelijk blijft echter nog steeds of er een conflictsituatie is ontstaan en of er iets aan eisers handelen heeft geschort, zodat ook hiermee niet aannemelijk is gemaakt dat er grond was te twijfelen aan eisers functioneren.
Overleg tussen de heer [naam leidinggevende] en eiser
11. In het bestreden besluit is aangegeven dat eiser en de heer [naam leidinggevende] na het MT-overleg van 20 december 2018 in gesprek zijn gegaan om tot een oplossing te komen. Eiser en de heer [naam leidinggevende] zijn beiden tot de conclusie gekomen dat het beter was dat eiser zijn carrière elders zou voortzetten. Hieruit kan echter niet worden afgeleid waarom eiser niet zou functioneren als middenmanager.
Conclusie
12. De rechtbank komt tot de conclusie dat de minister met het bestreden besluit II niet aannemelijk heeft gemaakt dat eiser onvoldoende functioneerde, althans dat er voldoende reden was hieraan te twijfelen. De minister heeft dan ook niet aannemelijk gemaakt er belang bij te hebben eiser ander werk op te dragen. Nu niet aannemelijk is geworden dat de minister hier belang bij had, kan ook niet worden gezegd dat de minister het dienstbelang in redelijkheid zwaarder kon laten wegen dan eisers belang bij het uitoefenen van zijn eigen werkzaamheden. Het bestreden besluit II is onvoldoende gemotiveerd en daarmee niet zorgvuldig tot stand gekomen.
13. Gelet op het in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek is het beroep gegrond.
De minister heeft na de tussenuitspraak het bestreden besluit I ingetrokken en vervangen door bestreden besluit II. Nu de minister het gebrek (ook) in bestreden besluit II niet heeft hersteld en een toereikende motivering nog steeds ontbreekt, is de conclusie gerechtvaardigd dat de minister niet in staat is het bestreden besluit van een toereikende motivering te voorzien. Daarom zal de rechtbank het bestreden besluit II vernietigen en ziet de rechtbank aanleiding zelf in de zaak te voorzien, in die zin dat het primaire besluit wordt herroepen.
Proceskosten en griffierecht
14.1
Het beroep zal niet-ontvankelijk worden verklaard voor zover het is gericht tegen bestreden besluit I. Het beroep voor zover het is gericht tegen bestreden besluit II zal gegrond worden verklaard.
Nu het beroep gegrond wordt verklaard, dient het griffierecht aan eiser te worden vergoed.
14.2
De rechtbank zal de minister veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten in de bezwaar- en beroepsprocedure. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.938,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen op de hoorzitting, met een waarde per punt van € 534,- en wegingsfactor 1; 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en 0,5 punt voor het indienen van een schriftelijke zienswijze na een bestuurlijke lus, met een waarde per punt van € 748,‑ en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gericht tegen bestreden besluit I niet-ontvankelijk;
  • verklaart het beroep gericht tegen bestreden besluit II gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit II;
  • herroept het primaire besluit;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
  • draagt de minister op het betaalde griffierecht van € 174,- aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt de minister in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.938,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.M. Schotanus, rechter, in aanwezigheid van mr. E.A. Vermunt, griffier, op 9 september 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid deze uitspraak mede te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak en de tussenuitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.