3.1.De rechtbank verwijst naar haar tussenbeschikking van 11 januari 2021. Blijkens die beschikking, de stellingen van partijen en de overgelegde stukken, staat het volgende vast:
- de man en de vrouw hebben een affectieve relatie gehad, tijdens welke relatie op 3 augustus 2017 te Goes de minderjarige [minderjarige] is geboren;
- de man heeft [minderjarige] op 18 januari 2018 erkend;
- de man en de vrouw hebben op 2 mei 2018 het gezamenlijk ouderlijk gezag over [minderjarige] laten aantekenen;
- de man en de vrouw hebben onderling afspraken gemaakt betreffende [minderjarige] , welke afspraken zij hebben neergelegd in een door hen opgesteld en ondertekend ouderschapsplan d.d. 2 december 2018. Hierin zijn zij – voor zover hier van belang – overeengekomen dat [minderjarige] zijn hoofdverblijfplaats zowel bij de man als bij de vrouw heeft en dat hij zal staan ingeschreven in het BRP op het adres van de man. Voorts zijn de man en de vrouw overeengekomen dat [minderjarige] om en om vier dagen bij de man en bij de vrouw verblijft;
- bij beschikking van 19 mei 2020 is in de zaak FA RK 20-1717 mr. Maat-Oldenhof benoemd tot bijzondere curator over de minderjarige.
- bij vonnis van de voorzieningenrechter van 1 oktober 2020 is het hoofdverblijf van [minderjarige] voorlopig bij de man bepaald en is bepaald dat de zorg- en contactregeling zoals opgenomen in het ouderschapsplan d.d. 2 december 2018, waarbij [minderjarige] vier dagen bij de vrouw verblijft en vervolgens vier dagen bij de man, waarna de cyclus zich herhaalt, en waarbij de ouder bij wie [minderjarige] het laatst heeft verbleven [minderjarige] brengt naar de andere ouder, onverkort nagekomen dient te worden;
- bij beschikking van de kinderrechter van 19 november 2020 is [minderjarige] onder toezicht van de GI gesteld met ingang van 19 november 2020 tot 19 juni 2021. De ondertoezichtstelling van [minderjarige] is daarna verlengd en geldt nog tot 19 november 2021;
- bij (tussen)beschikking van 11 januari 2021 is de vrouw niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek tot vernietiging van de erkenning van [minderjarige] door de heer [verzoeker] , is het verzoek van de heer [belanghebbende 2] tot vernietiging van de erkenning afgewezen en is de Raad verzocht om aanvullend onderzoek te verrichten ten aanzien van [minderjarige] en vervolgens aanvullend rapport en advies uit te brengen over het hoofdverblijf van [minderjarige] ;
- de vrouw heeft de Thaise nationaliteit, de man de Nederlandse. [minderjarige] heeft zowel de Nederlandse als de Thaise nationaliteit. De heer [belanghebbende 2] heeft de Nederlandse nationaliteit.