ECLI:NL:RBZWB:2021:4520

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
9 september 2021
Publicatiedatum
9 september 2021
Zaaknummer
02-700202-18
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van het dumpen van drugsafval en overschrijding van de redelijke termijn in strafzaak

Op 9 september 2021 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van het dumpen van drugsafval en het voorhanden hebben van een gestolen bestelbus. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 26 augustus 2021, waarbij de verdachte niet aanwezig was, maar zijn raadsman wel. De officier van justitie, mr. S.J. Huizenga, heeft de beschuldigingen toegelicht en bewijs gepresenteerd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met een ander verantwoordelijk was voor het dumpen van chemisch afval, wat ernstige gevolgen voor het milieu met zich meebracht. De verdachte werd ook beschuldigd van het voorhanden hebben van een gestolen voertuig, maar de rechtbank sprak hem vrij van de diefstal zelf, omdat er onvoldoende bewijs was dat hij betrokken was bij de diefstal. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het opzettelijk vervoeren en dumpen van drugsafval, en dat hij wist dat het voertuig van misdrijf afkomstig was. De rechtbank legde een gevangenisstraf van twaalf maanden op, waarvan vier maanden voorwaardelijk, en veroordeelde de verdachte tot schadevergoeding aan de benadeelde partij. De rechtbank hield rekening met de overschrijding van de redelijke termijn in de strafprocedure, wat leidde tot een lagere straf dan oorspronkelijk geëist.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummer: 02-700202-18
vonnis van de meervoudige kamer van 9 september 2021
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1986 te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres 1] ,
raadsman mr. M.C. van der Want, advocaat te Middelburg.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 26 augustus 2021. Verdachte is niet verschenen. Wel is verschenen zijn gemachtigde raadsman. De officier van justitie, mr. S.J. Huizenga, en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte
samen met een ander drugsafval heeft vervoerd, gelekt en gedumpt, met (mogelijk) negatieve gevolgen voor het milieu;
samen met een ander drugsafval in de bodem terecht heeft laten komen;
samen met een ander een bestelbus heeft gestolen in Arnhem, of deze bestelbus heeft geheeld in Arnhem en/of Tholen.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de feiten 1 en 2 heeft gepleegd en baseert zich daarbij op de bewijsmiddelen in het dossier. De officier van justitie acht ten aanzien van die feiten medeplegen bewezen. Ten aanzien van feit 3 dient verdachte te worden vrijgesproken van de diefstal wegens een gebrek aan bewijs. De opzetheling kan wel worden bewezen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging refereert zich aan het oordeel van de rechtbank voor wat betreft de bewezenverklaring van feit 1 en feit 2. De verdediging is ten aanzien van feit 3 van mening dat verdachte moet worden vrijgesproken van de diefstal.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feit 1 + feit 2
Dumping drugsafval en betrokkenheid witte Mercedes Sprinter
Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank het volgende vast. Op 11 oktober 2018 om 07:43 uur kreeg de politie een melding dat er mogelijk chemisch afval was gedumpt op de locatie Lange Steen te Hoogerheide. Dat moet op enig moment tussen 10 oktober 2018 omstreeks 21:30 uur en 11 oktober 2018 07:40 uur zijn gebeurd. Ter plaatste trof de politie een kunststof vat, een zogenaamde Intermediate Bulk Container (hierna: IBC), met een inhoud van ongeveer 1.000 liter aan die aan de onderzijde was voorzien van een houten pallet. Verder was er een donkere verkleuring zichtbaar in de aarde om de IBC heen en lagen er enkele plassen nabij die IBC. De container was gescheurd en lag op zijn kant. De Lange Steen was op het onverharde gedeelte over een lengte van tien meter en een breedte van tweeënhalve meter besmeurd. Het afval was vermoedelijk afkomstig van XTC-productie en dergelijk chemisch afval is zeer verontreinigend en heeft negatieve gevolgen heeft voor de grondwaterkwaliteit en de luchtkwaliteit.
Op donderdag 11 oktober 2018 om 00:00 uur kreeg de politie een melding dat er een voertuig, een witte Mercedes Sprinter met kenteken [kenteken] , in de richting van de Nieuwe Postweg te Tholen zou rijden waaruit vloeistof zou lekken. De politie heeft dit voertuig aldaar laten stoppen en heeft in dit voertuig twee personen aangetroffen, namelijk verdachte als bestuurder en medeverdachte [medeverdachte] als bijrijder. De politie rook in de laadruimte van het voertuig een sterk aanwezige, penetrante en zoetige chemische geur, waardoor het vermoeden bestond dat er sprake was van chemisch afval afkomstig van de productie van verboden verdovende middelen. Ook bij de bestuurder en de passagier (dan wel hun kleding) rook de politie deze geur. Over de gehele breedte van de achterbumper van het voertuig heeft nam de politie een dikke stroperige substantie waar.
De Landelijke Faciliteit Ondersteuning Ontmantelen (hierna: LFO) heeft onderzoek gedaan naar het hiervoor genoemde voertuig en de IBC. Hieruit volgt dat het voertuig (onder meer) een palletwagen bevatte en een zilverkleurig vierkant koffertje, met daarin gereedschap, een taperoller, een groot gekarteld mes en een portemonnee. In de portemonnee zat een rijbewijs op naam van verdachte, alsmede verschillende lidmaatschapspassen op zijn naam. Uit het voertuig zijn drie monsters genomen: een op de hefarmen van de palletwagen, een tussen de rand van de vloer en het dorpel aan de achterzijde van het voertuig en een van het gekartelde mes. Daarnaast is een monster genomen van de plas vloeistof die uit de IBC vat op de bodem is gelopen. Uit onderzoek van het NFI is gebleken dat de eerstgenoemde twee monsters N
-formylamfetamine, BMK, amfetamine en APAAN bevatten. Het monster van het mes bevatte een lage concentratie BMK. Het monster van de plas vloeistof bevatte amfetamine, BMK en N-formyl-amfetamine.
Uit de rapporten van het NFI volgt dat N-formylamfetamine het tussenproduct is in de vervaardiging van amfetamine uit BMK met de Leuckartmethode. De chemische stoffen die zijn aangetroffen in de plas vloeistof en in de Mercedes Sprinter betreffen dus afvalstoffen afkomstig van de productie van drugs.
Verder is gebleken dat een vrouw, die een anonieme melding heeft gedaan bij de politie, op 10 oktober 2018 rond 17:00/17:30 uur een wit busje met kenteken [kenteken] vreemd had zien doen in de Lange Steen te Hoogerheide. Hieruit volgt dat de Mercedes Sprinter met kenteken [kenteken] eerder op de locatie is geweest waar de dumping van drugsafval heeft plaatsgevonden.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank bewezen dat de witte Mercedes Sprinter waarin verdachte en [medeverdachte] zijn aangetroffen, is gebruikt om de IBC met drugsafval te dumpen aan de Lange Steen in Hoogerheide. Immers: de chemische stoffen die zijn aangetroffen in de Mercedes Sprinter en in de IBC komen overeen, er is een palletwagen aangetroffen in het busje terwijl de IBC op een pallet was bevestigd, en het voertuig is eerder gezien op de plaats van de dumping.
Betrokkenheid verdachte en medeplegen
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of het verdachte is geweest die al dan niet samen met een ander in het witte Mercedes busje heeft gereden en het drugsafval heeft gedumpt.
De rechtbank is ten aanzien van verdachte van oordeel dat dat het geval is. Verdachte is op 11 oktober 2018, kort na middernacht, aangetroffen in de witte Mercedes Sprinter waarmee het drugsafval kort daarvoor is gedumpt. Verdachte (of zijn kleding) rook naar een sterk aanwezige, penetrante en zoetige chemische geur. Uit hetgeen de rechtbank eerder heeft overwogen, volgt dat het drugsafval op enig moment tussen 10 oktober 2018 omstreeks 21:30 uur en 11 oktober 2018 om 00:00 uur met het witte Mercedes busje is gedumpt. Uit de eerder genoemde anonieme melding van de vrouw, die het witte Mercedesbusje rond 17:00/17:30 uur heeft gezien in de Lange Steen, volgt dat er twee personen in het busje zaten van wie er een persoon donkere kleding met legerprint droeg. Gebleken is dat de jas van verdachte bij zijn aanhouding een donkere jas met groene accenten droeg met camouflage aan de binnenzijde. Dit past bij het signalement dat de anonieme meldster heeft doorgegeven over de kleding van een van de personen. De rechtbank komt daarmee tot de conclusie dat dit verdachte is geweest. Dit betekent dat verdachte al voor het moment dat het drugsafval is gedumpt, in de bus gereden heeft. Tot slot is in de laadruimte van het witte Mercedes busje een gekarteld mes, waarop een concentratie BMK is aangetroffen, gevonden in een koffertje samen met een portemonnee waarin pasjes van verdachte zaten. Gelet op de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, acht de rechtbank bewezen dat verdachte samen met een ander betrokken is geweest bij het vervoeren en het dumpen van het drugsaval met de witte Mercedes Sprinter.
Conclusie
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich samen met een ander schuldig heeft gemaakt aan het in strijd met de milieuwetgeving opzettelijk vervoeren, lekken en dumpen van drugsafval en het verrichten van handelingen waardoor de bodem kan worden aangetast, zoals ten laste gelegd onder feit 1 en 2.
De rechtbank is van oordeel dat met betrekking tot feit 1 en feit 2 sprake is van eendaadse samenloop als bedoeld in artikel 55, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht. De bewezen verklaarde gedragingen leveren in die mate een samenhangend, zich min of meer op dezelfde tijd en plaats afspelend feitencomplex op dat de verdachte daarvan in wezen één verwijt wordt gemaakt, terwijl de strekking van de desbetreffende strafbepalingen niet of nauwelijks uiteenloopt.
Feit 3
Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank allereerst vast dat de witte Mercedes Sprinter waarin verdachte als bestuurder is aangetroffen, van diefstal afkomstig was.
De politie heeft onderzoek gedaan naar het kenteken en chassisnummer van het voertuig ( [chassisnummer] ). Hieruit bleek dat het kenteken niet hoorde bij het chassisnummer en dat het voertuig met genoemd chassisnummer als gestolen was opgegeven. Het chassisnummer dat onder de motorkap was aangetroffen, bleek gesignaleerd te
staan. Het bleek dat deze bestelbus was gesignaleerd ter zake diefstal. Uit de aangifte van [benadeelde partij] blijkt dat de witte Mercedes Sprinter tussen 2 en 3 februari 2018 is gestolen.
De rechtbank stelt vast dat niet is gebleken van een aanwijzing dat verdachte zelf op enigerlei wijze betrokken is geweest bij de diefstal van dit voertuig tussen 2 en 3 februari 2018. De rechtbank zal verdachte daarom van de primair ten laste gelegde diefstal vrijspreken.
Verdachte is aangetroffen als bestuurder van de gestolen Mercedes Sprinter. De rechtbank stelt vast dat de verdachte daarmee het voertuig voorhanden heeft gehad, terwijl hierop valse kentekenplaten waren bevestigd en terwijl niet is gebleken dat hij in het bezit was van de bij het voertuig horende autopapieren. Verder acht de rechtbank – zoals hiervoor overwogen – bewezen dat hij het voertuig kort daarvoor had gebruikt voor het dumpen van drugsafval.
Gelet daarop acht de rechtbank de verklaring van verdachte dat hij het voertuig op 10 oktober 2018 omstreeks 23:45 uur heeft meegenomen van een parkeerplaats terwijl de sleutels zich nog in het voertuig bevonden, ongeloofwaardig. Wegens het ontbreken van een aannemelijke verklaring voor het voorhanden hebben van het voertuig, kan het naar het oordeel van de rechtbank niet anders zijn dan dat de verdachte ten tijde van het voorhanden krijgen daarvan wist dat deze van misdrijf afkomstig was. De rechtbank betrekt bij dat oordeel de omstandigheid dat aanwijzingen ontbreken dat wetenschap bij de verdachte van de criminele herkomst van het voertuig pas is ontstaan na het verwerven of voorhanden krijgen daarvan. De rechtbank concludeert dan ook tot bewezenverklaring van de ten laste gelegde opzetheling.
De rechtbank stelt vast dat niet is gebleken dat [medeverdachte] wist dat het voertuig van diefstal afkomstig was. De rechtbank acht medeplegen daarom niet bewezen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
Vervoeren en dumpen (van (een) vat(en) met) (chemisch(e)) afvalstof(fen) in denatuurop 11 oktober 2018 te Tholen en Woensdrecht, in elk geval in de omgeving van Tholen en Woensdrecht
tezamen en in vereniging met een ander
opzettelijk als degene die handelingen met betrekking tot
(chemisch(e)) afvalstof(fen) (bestaande uit het vervoeren van (chemisch(e))
afvalstof(fen) (afkomstig van drugsproductie), terwijl deze
onvoldoende waren verpakt waardoor vervolgens vloeibare (chemisch(e)) afvalstoffen op
het wegdek lekten en het dumpen van een vat
("IBC"vat) (chemisch(e)) afvalstoffen op de locatie Lange Steen t.h.v. [adres 2]
te Woensdrecht) en die wist(en), althans
redelijkerwijs had(den) kunnen weten dat daardoor nadelige gevolgen voor het
milieu ontstonden of konden ontstaan;
2.
(Chemisch(e)) afvalstof(fen) in/op de bodem laten komenomstreeks 11 oktober 2018 te Woensdrecht, in elk geval de omgeving van Woensdrecht
tezamen en in vereniging met een ander
handelingen op de bodem heeft verricht, bestaande uit het neerleggen van (chemisch(e)) afvalstof(fen) (afkomstig van de
productie van synthetische drugs), waardoor de bodem kon worden verontreinigd
en/of aangetast - terwijl hij, verdachte, en zijn mededader, wisten
althans redelijkerwijs hadden kunnen vermoeden dat door die handelingen de
bodem kon worden verontreinigd en/of aangetast;
3.
omstreeks 11 oktober 2018
in Nederland,
een bestelbusauto (voorzien van het VIN nummer
[chassisnummer] ) heeft voorhanden gehad terwijl hij ten tijde van het voorhanden
krijgen van dit goed wist dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van acht maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan twee maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, en een taakstraf van 60 uur. Bij haar eis heeft zij rekening gehouden met het strafblad van verdachte en de overschrijding van de redelijke termijn.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt om aan verdachte geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen van langere duur dan de tijd die hij in voorarrest heeft doorgebracht, maar een taakstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf. De verdediging verzoekt om in strafmatigende zin rekening te houden met de overschrijding van de redelijke termijn, de persoonlijke omstandigheden van verdachte (hij heeft werk en een woning) en de omstandigheid dat artikel 63 Sr van toepassing is. De verdediging verzoekt om artikel 63 Sr ook analoog toe te passen in verband met de veroordelingen van verdachte in het buitenland.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het dumpen van chemisch afval afkomstig van de illegale productie van harddrugs in een natuurgebied. De nadelige gevolgen voor het milieu en de volksgezondheid zijn groot. Het opruimen van illegaal gedumpt afval afkomstig van de productie van drugs gaat gepaard met aanzienlijke kosten die ten laste komen van de maatschappij, zoals ook uit de aangifte van [slachtoffer] is gebleken. Daardoor zijn dumpingen van drugsafval een groot maatschappelijk probleem. De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan. Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan de heling van een voertuig.
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank in strafverzwarende zin rekening met het strafblad van verdachte, waaruit volgt dat verdachte binnen en buiten Nederland veelvuldig in aanraking is gekomen met justitie en eerder is veroordeeld voor (onder meer) vermogens- en drugsgerelateerde delicten. In strafmatigende zin houdt de rechtbank rekening met de omstandigheid dat artikel 63 Sr van toepassing is in verband met eerdere veroordelingen in Nederland, nadat de bewezen verklaarde feiten zijn gepleegd. Niet valt in te zien waarom in dit kader ook met buitenlandse veroordelingen rekening gehouden zou moeten worden. Die feiten hadden niet gelijktijdig met de in Nederland gepleegde feiten behandeld kunnen worden.
Verder heeft de rechtbank acht geslagen op de reclasseringsrapporten over verdachte van Reclassering Nederland van 29 oktober 2018 en 1 februari 2019. Hieruit volgt dat verdachte tijdens de schorsing van zijn voorarrest in reclasseringstoezicht heeft gelopen, maar dat dit niet van de grond is gekomen omdat verdachte hieraan onvoldoende heeft meegewerkt.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de ernst van de feiten, een gevangenisstraf noodzakelijk is. De rechtbank ziet, ondanks dat dit gevolgen zal hebben voor (onder meer) het werk en de woning van verdachte, geen ruimte voor een andere of lichtere sanctie. Als uitgangspunt voor de strafoplegging gaat de rechtbank voor de ten laste gelegde feiten – gelet op de straffen die doorgaans voor dergelijke feiten worden opgelegd en met inachtneming van het aanzienlijke strafblad van verdachte – uit van een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden. De rechtbank zal echter een lagere straf opleggen. De strafzaak is immers niet binnen een redelijke termijn afgehandeld. Als uitgangspunt heeft in deze zaak te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. De redelijke termijn is op 11 oktober 2018 (de dag waarop verdachte in verzekering is gesteld) aangevangen, waardoor de redelijke termijn met bijna één jaar is overschreden. De rechtbank zal dit verdisconteren door een deel van de gevangenisstraf voorwaardelijk op te leggen. Met deze voorwaardelijke straf wordt tevens beoogd verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. Alles afwegend, acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan vier maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar passend en geboden.
De tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet of tot het moment dat de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling aan de orde is, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

7.De benadeelde partij

[slachtoffer]
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft een verzoek tot schadevergoeding ingediend middels het daartoe bestemde standaardformulier. In dat formulier staat voor feit 1 en 2 bij de post “materiele schade” een bedrag van € 21.645,05 vermeld en bij de post “vergoede schade” staat vermeld dat de gemeente een deel van de schade, namelijk € 10.823,=, reeds vergoed heeft gekregen in de vorm van een subsidie. Bij de post “te vorderen schade” staat geen bedrag ingevuld maar staat wel voorgedrukt dat het bedrag van de materiele schade verminderd dient te worden met vergoede schade. De rechtbank gaat er daarom van uit dat de [slachtoffer] een bedrag van € 21.645,05 minus € 10.823,=, dus in totaal € 10.822,05 vordert.
De verdediging heeft niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij bepleit, omdat de voeging ter terechtzitting niet vóór het requisitoir van de officier van justitie is geschied, terwijl dit op grond van artikel 51g, derde lid, Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) wel had moeten gebeuren.
De officier van justitie heeft aangegeven dat de benadeelde partij de vordering al vóór de terechtzitting heeft ingediend bij het openbaar ministerie, maar dat deze door het openbaar ministerie per abuis niet verder is verspreid richting de verdediging en de rechtbank. Nu de voeging ter terechtzitting voor het requisitoir dient te geschieden, dient de benadeelde partij volgens de officier van justitie formeel niet-ontvankelijk te worden verklaard in haar vordering.
De rechtbank is van oordeel dat de benadeelde partij kan worden ontvangen in haar vordering, nu de voeging conform artikel 51g, eerste lid, Sv vóór aanvang van de terechtzitting is geschied bij de officier van justitie die met vervolging van het strafbare feit is belast door middel van een opgave van de inhoud van de vordering en van de gronden waarop deze berust. De vordering is dus tijdig en op de juiste wijze ingediend. Ter terechtzitting heeft de verdediging de vordering alsnog ontvangen en de gelegenheid gekregen om deze te bestuderen en hierover een standpunt in te nemen. De rechtbank zal de vordering daarom inhoudelijk beoordelen.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte de feiten 1 en 2 heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld naar de benadeelde partij toe en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden. De gevorderde schade staat in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit. De door de benadeelde gevorderde schadevergoeding ter zake materiele schade acht de rechtbank toewijsbaar vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 10 oktober 2021 tot aan de dag der voldoening.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met een ander heeft gepleegd en dat zij naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de gehele schade. Daarom zal de rechtbank de vordering en de schadevergoedingsmaatregel hoofdelijk toewijzen. Dit betekent dat verdachte niet meer hoeft te betalen voor zover het bedrag door de mededader is betaald, en andersom.
[benadeelde partij]
De benadeelde partij [benadeelde partij] vordert een schadevergoeding van
€ 13.241,14 voor feit 3.
De verdediging en de officier van justitie stellen zich op het standpunt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in verband met het ontbreken van een rechtstreeks verband tussen de schade en het bewezenverklaarde feit.
De rechtbank is van oordeel dat voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte ontbreekt, zodat geen sprake is van schade die rechtstreeks is toegebracht door het bewezenverklaarde feit. De benadeelde partij zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering.

8.Het beslag

8.1
De onttrekking aan het verkeer
De hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerpen, te weten een pet, vijf handschoenen en een kentekenplaat, zijn vatbaar voor onttrekking aan het verkeer. Gebleken is dat het feit is begaan of voorbereid met behulp van de voorwerpen. Verder zijn de voorwerpen van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en/of het algemeen belang.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op
  • de artikelen 14a, 14b, 14c, 36b, 36c, 36f, 47, 55, 57, 63 en 416 van het Wetboek van Strafrecht;
  • de artikelen 1a, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten;
  • artikel 10.1 van de Wet Milieubeheer;
zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het primair onder 3 tenlastegelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
Eendaadse samenloop van
feit 1:Overtreding van een voorschrift gesteld bij of krachtens artikel 10.1, tweede lid, van de Wet milieubeheer, opzettelijk begaan
en
feit 2:Overtreding van een voorschrift gesteld bij of krachtens artikel 10.2, derde lid, van de Wet milieubeheer, opzettelijk begaan;
feit 3, (impliciet) subsidiair:Opzetheling;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van twaalf maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Beslag
- verklaart onttrokken aan het verkeer de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten:
1) 1 STK Pet (Jack Naniels) G1945145;
2) 1 STK Handschoen (meerkleur) G1945142;
3) 1 STK Handschoen (meerkleur) G1945142;
4) 1 STK Handschoen (meerkleur) G1945141;
5) 1 STK Handschoen (groen) G1945138;
6) 1 STK Handschoen G1945137,;
7) 1 STK Kentekenplaat G1940280;
Benadeelde partijen
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] van
€ 10.822,05, ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 10 oktober 2021 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat verdachte met de mededader(s) hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] (feit 1 + 2), € 10.822,05 te betalen vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 10 oktober 2021 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 89 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat verdachte met de mededader hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
- verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt de benadeelde partij [benadeelde partij] in de kosten van verdachte, tot nu toe begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.C. Gillesse, voorzitter, mr. N. van der Ploeg-Hogervorst en mr. M.A.H. Kempen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E.J. van der Welle, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 9 september 2021.
Mr. M.A.H. Kempen en mr. J.C. Gillesse zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.