ECLI:NL:RBZWB:2021:4519

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
9 september 2021
Publicatiedatum
9 september 2021
Zaaknummer
02-118031-21 en 96-207668-17 (tul)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schietincident in taxibus met gevolgen voor chauffeur en vernieling van voertuig

Op 1 mei 2021 heeft verdachte, als passagier in een taxibus, tweemaal met een automatisch wapen geschoten terwijl de chauffeur, [slachtoffer 1], aanwezig was. De rechtbank kwalificeert dit als een eendaadse samenloop van bedreiging met een misdrijf tegen het leven gericht en vernieling van de taxibus. Tijdens de zitting op 26 augustus 2021 heeft de officier van justitie, mr. T. Kint, de feiten als wettig en overtuigend bewezen aangemerkt, terwijl de verdediging betwistte dat er sprake was van opzet en zwaar lichamelijk letsel. De rechtbank oordeelt dat de aangifte van [slachtoffer 1] betrouwbaar is en dat de verklaring van verdachte niet aannemelijk is. De rechtbank spreekt verdachte vrij van zware mishandeling, maar acht de bedreiging en vernieling wel bewezen. Verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, met inachtneming van zijn strafblad en de ernst van het gebruik van een vuurwapen in een openbare ruimte. Daarnaast wordt een schadevergoeding toegewezen aan de benadeelde partijen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2].

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummers: 02-118031-21 + 96-207668-17 (vord.tul)
vonnis van de meervoudige kamer van 9 september 2021
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1987 te [geboorteplaats]
wonende te [adres]
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting te Vught
raadsman mr. J.J.J. van Rijsbergen, advocaat te Breda

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 26 augustus 2021, waarbij de officier van justitie, mr. T. Kint, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering. De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte meermalen met een vuurwapen heeft geschoten in een taxibus, terwijl [slachtoffer 1] (hierna telkens [slachtoffer 1] ) als chauffeur in die taxibus zat. Dit feitencomplex is ten laste gelegd onder feit 1 als primair zware mishandeling van [slachtoffer 1] , subsidiair poging tot zware mishandeling en meer subsidiair als bedreiging van [slachtoffer 1] en onder 2 als vernieling van de taxibus.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de onder 1 primair en 2 tenlastegelegde feiten wettig en overtuigend bewezen. De officier van justitie heeft daartoe aangevoerd dat uit de medische verklaring van [slachtoffer 1] blijkt dat hij al sinds het voorval last heeft van zijn rechteroor en dat
er sprake is gehoorschade en oorsuizen. Omdat hij verminderd gebruik kan maken van een zintuig, en omdat de arts in de medische verklaring heeft aangegeven dat de geschatte duur van genezing maanden tot jaren bedraagt, is de officier van justitie van mening dat [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen.
Voorts is zij van mening dat verdachte het opzet heeft gehad op het toebrengen van dit zwaar lichamelijk letsel. Dit kan volgens de officier van justitie worden afgeleid uit de uiterlijke verschijningsvorm, namelijk het afvuren van een zwaar vuurwapen in een kleine ruimte, zoals een taxi. De kans dat de overige aanwezigen in die kleine ruimte daarbij zwaar lichamelijk letsel zouden oplopen, zoals blijvende gehoorschade, is volgens de officier van justitie aanmerkelijk.
Ook de onder feit twee ten laste gelegde vernieling is volgende de officier van justitie wettig en overtuigend te bewijzen op basis van de aangifte van de heer [slachtoffer 2] en de bewijsmiddelen waaruit volgt dat [verdachte] verantwoordelijk gehouden kan worden als de schutter.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van de tenlastegelegde feiten.
Met betrekking tot de zware mishandeling heeft de verdediging aangevoerd dat op grond van de bewijsmiddelen niet kan worden vastgesteld dat aangever zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. De verdediging heeft in dat kader aangevoerd dat niet kan worden vastgesteld of daadwerkelijk sprake is van gehoorschade, of er, indien dat het geval is, een causaal verband is met het ten laste gelegde feit, wat de aard en noodzaak is van eventueel medisch ingrijpen en wat het uitzicht is op (volledig) herstel.
Voorts heeft de verdediging aangevoerd dat niet bewezen kan worden dat verdachte het opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Verdachte heeft het wapen wel vast gehad, maar het is per ongeluk afgegaan en het wapen was daarbij ook niet op aangever gericht toen het afging.
Om dezelfde reden heeft de verdediging ook verzocht verdachte vrij te spreken van het subsidiair tenlastegelegde en volgens de verdediging was er daarom geen aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel.
De meer subsidiair tenlastegelegde bedreiging en de onder 2 tenlastegelegde vernieling kunnen volgens de verdediging ook niet bewezen worden verklaard omdat verdachte niet het opzet heeft gehad op het laten afgaan van het vuurwapen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Uit de aangifte van [slachtoffer 1] , uit het onderzoek dat heeft plaatsgevonden in de taxi waarin [slachtoffer 1] als chauffeur reed en deels uit de verklaring van verdachte, kunnen naar het oordeel van de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden worden vastgesteld. Op 1 mei 2021 is verdachte bij [slachtoffer 1] in het taxibusje is gestapt. Verdachte was op dat moment woest en opgefokt. Ook had verdachte op dat moment een tas bij zich en uit die tas heeft verdachte een lang vuurwapen gepakt, waarmee twee keer in het dashboard van de taxibus werd geschoten.
Verdachte heeft tot aan de zitting op 26 augustus 2021 steeds een beroep gedaan op zijn zwijgrecht. Pas bij de inhoudelijke behandeling van zijn zaak heeft verdachte een verklaring afgelegd en in die verklaring geeft verdachte een alternatief scenario. Die verklaring komt er kort gezegd op neer dat twee mannen, van wie hij de namen niet wil noemen, het automatische wapen bij hem hadden gedumpt. Verdachte zou dit wapen vervolgens weg hebben willen werken en was daarom, met weer twee andere mannen, van wie hij de namen ook niet wil noemen, in de taxi van [slachtoffer 1] gestapt om naar een vijfde niet nader door verdachte genoemde persoon te rijden, teneinde met die persoon het wapen te vernietigen. Verdachte heeft voorts verklaard dat hij, toen hij in de taxi zat, boos was omdat hij ongevraagd met het wapen was opgezadeld, zijn ongenoegen daarover wilde uiten en dat hij daarbij het wapen aan [slachtoffer 1] wilde laten zien. Op het moment dat hij het wapen in zijn handen had zou volgens verdachte één van de personen die achterin de taxibus zaten, aan het wapen hebben getrokken, waardoor het wapen twee keer zou zijn afgegaan.
De rechtbank stelt vast dat de door verdachte gegeven verklaring niet strookt met de aangifte van [slachtoffer 1] , terwijl deze aangifte wel steun vindt in andere objectieve onderzoeksbevindingen. Uit het dossier volgt immers dat er daadwerkelijk tweemaal in de taxibus is geschoten. Eveneens is gebleken dat verdachte dit heeft gedaan, zoals [slachtoffer 1] vanaf het begin heeft verklaard. De rechtbank acht de verklaringen van [slachtoffer 1] betrouwbaar en heeft geen reden aan die verklaringen te twijfelen.
Dat geldt niet voor de verklaring van verdachte, afgelegd ter zitting. [slachtoffer 1] heeft niet verklaard dat één van de passagiers die achterin zat, aan het wapen zou hebben getrokken, zoals verdachte stelt. [slachtoffer 1] heeft verklaard dat verdachte het wapen van achteruit de bus uit een tas heeft gepakt, vast had, voor zich uit richtte en gelijk tweemaal heeft geschoten. De rechtbank stelt vast dat het door verdachte gegeven alternatieve scenario geen steun vindt in andere (objectieve) bewijsmiddelen. Verdachte heeft verklaard dat er twee personen met hem zijn meegegaan en dat die twee personen achter in de taxibus zouden hebben gezeten. Deze personen zouden derhalve de lezing van verdachte kunnen bevestigen, zonder zichzelf daarmee te belasten. Verdachte heeft echter geweigerd om de namen van die personen te noemen. Ook de naam van de persoon waar hij met de taxi naartoe ging en die hem geholpen zou hebben bij het in stukken zagen van het wapen heeft verdachte niet willen noemen. Daar komt nog bij dat verdachte hierover voor het eerst heeft verklaard tijdens de inhoudelijke behandeling van zijn zaak en voorts dat verdachte vervolgens weinig concrete antwoorden heeft gegeven als door de rechtbank werd doorgevraagd. Ook de verklaring van verdachte dat hij tegen [slachtoffer 1] iets zou hebben gezegd in de trant van: “ kijk eens wat ze bij me hebben achtergelaten”, voordat hij het wapen pakte, vindt geen steun in de aangifte van [slachtoffer 1] . Evenmin volgt uit de verklaring van [slachtoffer 1] dat een van de jongens achterin zou hebben gezegd: “wat doe jij nou, waarom laat je hem het wapen zien” of woorden van gelijke strekking, waarna hij aan het wapen zou hebben getrokken. [slachtoffer 1] heeft verklaard dat de twee jongens achterin stil en rustig waren en hij ze niets heeft horen zeggen. De verklaring van verdachte kan verder op geen enkele wijze worden geverifieerd en de rechtbank is dan ook van oordeel dat de verklaring van verdachte waarin hij een alternatief scenario geeft niet aannemelijk is geworden.
De rechtbank zal daarom de aangifte van [slachtoffer 1] als uitgangspunt nemen en vervolgens dient te rechtbank te beoordelen hoe dit feitencomplex moet worden gekwalificeerd.
Met betrekking tot het primair tenlastegelegde, de zware mishandeling van [slachtoffer 1] , overweegt de rechtbank het volgende. [slachtoffer 1] heeft aangegeven last te hebben van oorsuizen en dat er mogelijk sprake zou zijn van een gehoorbeschadiging. Niet uit het dossier en ook niet uit de stukken die bij het verzoek tot schadevergoeding zijn gevoegd, blijkt dat er objectief iets is vastgesteld omtrent de aard van het letsel bij [slachtoffer 1] , de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en het uitzicht op herstel. Uit de medische stukken blijkt dat [slachtoffer 1] zelf gehoorverlies ervaart en door de huisarts is doorverwezen naar de KNO-arts voor een onderzoek. Dat onderzoek heeft nog niet plaatsgevonden. De rechtbank is dan ook van oordeel dat reeds om die reden niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat aan [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel is toegebracht. De rechtbank zal verdachte dan ook van het onder 1 primair tenlastegelegde vrijspreken.
Met betrekking tot het onder 1 subsidiair tenlastegelegde, de poging tot zware mishandeling, overweegt de rechtbank dat bewezen moet worden dat verdachte het opzet heeft gehad, al dan niet in voorwaardelijke vorm, op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Naar het oordeel van de rechtbank is vast komen te staan dat verdachte met het vuurwapen twee keer heeft geschoten, terwijl hij dat vuurwapen voor zich uit richtte. Uit de bevindingen in de taxi
blijkt ook dat er twee keer in het dashboard was geschoten. Verdachte, die naast [slachtoffer 1] op de passagiersstoel zat, heeft het wapen derhalve niet op aangever gericht en de rechtbank is dan ook van oordeel dat uit het enkel niet gericht schieten met een zwaar vuurwapen in een taxibus, niet het opzet op zwaar lichamelijk letsel kan worden afgeleid. Ook is de rechtbank van oordeel dat verdachte niet bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [slachtoffer 1] door het handelen van verdachte zwaar lichamelijk letsel op zou lopen. De rechtbank is van oordeel dat geen sprake is van een aanmerkelijke kans dat onder deze omstandigheden [slachtoffer 1] door een kogel zou worden geraakt of dat hij op andere wijze zwaar lichamelijk letsel zou oplopen, zoals bijvoorbeeld (permanente) gehoorschade. Verdachte zal dan ook van het subsidiair tenlastegelegde worden vrijgesproken.
Het meer subsidiair tenlastegelegde, de bedreiging van [slachtoffer 1] , kan naar het oordeel van de rechtbank wel wettig en overtuigend worden bewezen. [slachtoffer 1] heeft in zijn aangifte immers verklaard dat hij zich door het schieten in de taxibus bedreigd heeft gevoeld en ook heeft hij verklaard dat verdachte zou hebben gezegd dat als [slachtoffer 1] niet zou luisteren [slachtoffer 1] wel zou zien wat er zou gaan gebeuren. Ook uit de bevindingen van de verbalisanten over de toestand waarin [slachtoffer 1] verkeerde toen ze hem aantroffen na het schietincident leidt de rechtbank af dat [slachtoffer 1] door het schieten door verdachte voor zijn leven moet hebben gevreesd. Het vorenstaande is naar het oordeel van de rechtbank voldoende om tot een bewezenverklaring te komen van het in de term bedreiging liggende opzetvereiste. De rechtbank acht daarbij bewezen dat verdachte opzettelijk heeft geschoten.
Tot slot de onder 2 tenlastegelegde vernieling. Ook dit feit kan naar het oordeel van de rechtbank op grond van de bewijsmiddelen wettig en overtuigend worden bewezen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1. meer subsidiair
op 1 mei 2021 te Tilburg [slachtoffer 1] heeft bedreigd
met enig misdrijf tegen het leven gericht,
door, terwijl hij, verdachte zich als passagier en [slachtoffer 1] als chauffeur in een taxi bevonden, meermalen met een vuurwapen heeft geschoten;
2
op 1 mei 2021 te Tilburg opzettelijk en wederrechtelijk een voorruit en een digitaal scherm van een taxi, die geheel of ten dele aan [slachtoffer 2] toebehoorden heeft vernield;
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte voor de feiten 1 primair en 2 op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden, met aftrek van voorarrest.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht bij de strafmaat rekening te houden met het feit dat het wapen per ongeluk is afgegaan en dat derden verdachte in deze situatie hebben gebracht, door het wapen ongewild bij verdachte te dumpen. Verdachte was volgens de verdediging op dat moment juist goed bezig in het eethuis van zijn familie en hij wilde zijn leven juist weer op de rails krijgen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Op 1 mei 2021 was verdachte in het bezit van een automatisch vuurwapen en met dat automatisch vuurwapen is verdachte de taxibus van [slachtoffer 1] ingestapt en heeft in een woeste en opgefokte bui twee keer in het dashboard van die taxibus geschoten. Uit de aangifte van [slachtoffer 1] wordt duidelijk dat hij zich bedreigd heeft gevoeld en verbalisanten hebben [slachtoffer 1] na het schietincident aangetroffen en hebben geverbaliseerd dat [slachtoffer 1] op de bank lag en heftig aan het schudden was. Ook had hij een versnelde ademhaling en was extreem aan het transpireren. [slachtoffer 1] was hevig geëmotioneerd en leek in shock te zijn. Voorts is gebleken dat [slachtoffer 1] nog steeds last heeft van oorsuizen en dat niet kan worden uitgesloten dat [slachtoffer 1] een blijvende gehoorbeschadiging heeft opgelopen.
De rechtbank is van oordeel dat hieruit volgt dat [slachtoffer 1] door het schietincident mogelijk getraumatiseerd is en nog gedurende lange tijd last zal hebben van de gevolgen van het schietincident. Het is ook niet niks als een klant van een taxibus plotseling een automatisch wapen tevoorschijn haalt en daarmee in die taxibus gaat schieten. Het überhaupt voorhanden hebben van zo’n automatisch vuurwapen en daarmee in een taxi stappen is al verwerpelijk gedrag en op het voorhanden hebben van zo’n wapen in een openbare ruimte is volgens de geldende LOVS richtlijnen als uitgangspunt al 15 maanden onvoorwaardelijke gevangenisstraf gesteld. Hoewel dit voorhanden hebben van dat vuurwapen niet aan
verdachte ten laste is gelegd, zal de rechtbank met dit gegeven wel ten nadele van verdachte rekening houden bij de strafmaat.
De officier van justitie is bij haar eis uitgegaan van een bewezenverklaring van de onder 1 primair tenlastegelegde zware mishandeling en de vernieling. Nu de rechtbank de bedreiging van [slachtoffer 1] en de vernieling bewezen acht, zal de rechtbank een lagere straf opleggen dan door de officier van justitie is gevorderd. De rechtbank kijkt dan ook naar het strafmaximum van twee jaar gevangenisstraf wat op een bedreiging is gesteld en naar het feit dat bij de bedreiging en de vernieling sprake is van eendaadse samenloop als bedoeld in artikel 55 van het Wetboek van Strafrecht. Op grond hiervan zou de aan verdachte op te leggen straf aanzienlijk moeten worden gematigd. Anderzijds houdt de rechtbank bij de strafbepaling ook rekening met het forse strafblad van verdachte waaruit ook blijkt dat verdachte vaker is veroordeeld voor geweldsdelicten.
Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat voor de bewezenverklaarde feiten, waarbij gebruik werd gemaakt van een automatisch vuurwapen, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 18 maanden passend en geboden is.

7.De vordering tot tenuitvoerlegging

De officier van justitie heeft gevorderd dat de voorwaardelijke straf van € 100,-, subsidiair 2 dagen hechtenis, die aan verdachte is opgelegd bij vonnis van de politierechter d.d.7 augustus 2020 ten uitvoer zal worden gelegd.
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan een nieuw strafbaar feit en daarmee de algemene voorwaarde heeft overtreden. Gelet hierop zal de vordering tot tenuitvoerlegging worden toegewezen.

8.De benadeelde partijen

De benadeelde partij [slachtoffer 2] (eigenaar van [naam 1] ) vordert een schadevergoeding van € 6.784,47 voor feit 2.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld naar de benadeelde partij toe en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
Voor wat betreft de hoogte van die schade is de rechtbank van oordeel dat alleen de schade die direct aan [naam 1] in rekening is gebracht voor vergoeding in aanmerking komt. Het gaat dan om de rekening van [naam 2] met betrekking tot de reparatie van de voorruit van de Mercedes taxibus en de werkplaatsfactuur van Mercedes die betrekking heeft op de vervanging van het display in de Mercedes taxibus. Met betrekking tot de gevorderde gemiste omzet is de rechtbank van oordeel dat niet de gehele gemiste omzet voor vergoeding in aanmerking komt. Door de verdediging wordt een bedrag van € 1.200,= niet betwist en € 1.200,= is ook het bedrag dat aanvankelijk werd genoemd. De rechtbank zal dan ook dat bedrag als schade door gederfde winst toewijzen.
De door de benadeelde gevorderde schadevergoeding acht de rechtbank dan ook toewijsbaar tot een bedrag van € 2.016,35, bestaande uit € 150,= (eigen risico exclusief BTW) + € 666,35 (806,28 – 21% btw) + € 1.200,=.
Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.
Voor het overige is de rechtbank van oordeel dat feiten en omstandigheden die tot toewijzing van het gevorderde bedrag zouden kunnen leiden niet voldoende vast staan.
Verdere behandeling van dat deel van de vordering levert naar het oordeel van de rechtbank dan ook een onevenredige belasting van het strafgeding op, zodat de benadeelde partij voor dat deel niet-ontvankelijk in haar vordering zal worden verklaard. Dat deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De benadeelde partij [slachtoffer 1] vordert een schadevergoeding van € 1.885,= voor feit 1, waarvan € 350,= ter zake van het eigen risico ziektekostenverzekering 2021 en € 1.500,= ter zake van immateriële schade.
Met betrekking tot de vergoeding van de materiële schade, te weten het eigen risico, is de rechtbank van oordeel dat het hier gaat om toekomstige schade, dus schade die op dit moment nog niet is geleden. Daar komt nog bij dat het ook niet zeker is dat de benadeelde partij die schade zal lijden. De rechtbank zal daarom de benadeelde partij voor dat deel niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering.
De door de benadeelde gevorderde immateriële schade zal de rechtbank naar redelijkheid en billijkheid vaststellen en de rechtbank acht die toewijsbaar tot een bedrag van € 1.000,=. De rechtbank heeft daarbij gekeken naar de schadevergoeding die in soortgelijke zaken wordt opgelegd en deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit.
Voor het overige is de rechtbank van oordeel dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk in haar vordering moet worden verklaard. Dat deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De rechtbank zal ook ten aanzien van de immateriële schade tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36f, 55, 285, 350 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het onder 1 primair en 1 subsidiair tenlastegelegde;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1 meer subsidiair:Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
feit 2:Opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen,
terwijl bij de feiten 1 meer subsidiair en 2 sprake is van eendaadse samenloop in de zin van artikel 55 van het wetboek van strafrecht;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 18 maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Vordering tenuitvoerlegging
- gelast dat de voorwaardelijke straf die bij vonnis d.d. 7 augustus 2020 is opgelegd in de zaak onder parketnummer 96-207668-17
ten uitvoer zal worden gelegd, te weten
€ 100,= subsidiair 2 dagen hechtenis;
Benadeelde partij [slachtoffer 2]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] van € 2.016,35, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 1 mei 2021 tot aan de dag der voldoening.
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2] (feit 2), € 2.016,35 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 1 mei 2021 tot aan de dag der voldoening.
- bepaalt dat bij niet betaling 30 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Benadeelde partij [slachtoffer 1]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] van € 1.000,= aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 1 mei 2021 tot aan de dag der voldoening.
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij voor rechtsbijstand heeft gemaakt, conform het liquidatietarief kanton, te weten € 124,=;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1] (feit1), € 1.000,= te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 1 mei 2021 tot aan de dag der voldoening.
- bepaalt dat bij niet betaling 20 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Dit vonnis is gewezen door mr. M.A.E. Dekker, voorzitter, mr. R.J.H. van der Linden en
mr. K.E. van den Ing, rechters, in tegenwoordigheid van F.J.M. Nouws, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 9 september 2021.
Mr. K.E. van den Ing is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
.