Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Beslissing
2.Gronden
€ 10
€ 85
€ 1.954 -/-
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 9 september 2021 uitspraak gedaan in een belastingrechtelijk geschil tussen een belanghebbende, wonende in België, en de inspecteur van de Belastingdienst. De zaak betreft twee aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor de jaren 2017 en 2018, met de zaaknummers 20/7285 en 21/661. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen de uitspraken van de inspecteur, die de aanslagen had gehandhaafd. De rechtbank heeft op 26 augustus 2021 een zitting gehouden waar de belanghebbende, vergezeld van zijn partner, en de inspecteur aanwezig waren.
De rechtbank heeft de beroepen van de belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat de inspecteur de aanslagen correct had vastgesteld en dat er geen sprake was van een schending van het hoorrecht. De belanghebbende had in de bezwaarfase van de aanslag 2017 telefonisch zijn standpunten toegelicht, en voor de aanslag 2018 had hij geen verzoek gedaan om te worden gehoord. De rechtbank concludeerde dat de aanslagen 2017 en 2018 correct waren berekend en dat de bedragen op de aanslagbiljetten juist waren.
Daarnaast heeft de rechtbank het verzoek van de belanghebbende om schadevergoeding afgewezen, omdat de beroepen ongegrond waren en er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen kunnen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch.