ECLI:NL:RBZWB:2021:4507
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Voorlopige voorziening+bodemzaak
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening inzake niet-ontvankelijkheid bezwaar tegen invorderingsbeschikking
Op 8 september 2021 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoeker, een ondernemer, een voorlopige voorziening heeft verzocht tegen een besluit van de voorzitter van de Veiligheidsregio Midden- en West-Brabant. Dit besluit verklaarde het bezwaarschrift van verzoeker tegen een invorderingsbeschikking niet-ontvankelijk. De invorderingsbeschikking was opgelegd wegens een vermeende overtreding van de Noodverordening COVID-19, waarbij verzoeker een dwangsom van € 10.000,= zou hebben verbeurd. Verzoeker stelde dat hij op het moment van de overtreding niet in Nederland was en dat een personeelslid misbruik had gemaakt van de situatie.
De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verzoeker geen gronden heeft aangevoerd die de niet-ontvankelijkheid van zijn bezwaar zouden kunnen onderbouwen. De rechter heeft benadrukt dat verzoeker in zijn verzoekschrift niet heeft aangetoond dat hij tijdig bezwaargronden heeft ingediend, noch heeft hij argumenten aangedragen waarom hij daartoe niet in staat zou zijn geweest. Hierdoor bleef het besluit tot invordering van de dwangsom in stand.
De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat er geen aanleiding was om een voorlopige voorziening te treffen, aangezien verzoeker niet voldoende onderbouwd had waarom het bestreden besluit onterecht was. Het verzoek om voorlopige voorziening is dan ook afgewezen. Deze uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.