Uitspraak
2.Het wrakingsverzoek
Het wrakingsverzoek wordt gedaan omdat ik niet weet met wie ik van doen heb. Ik heb mijzelf netjes voorgesteld. Ik ben een levend mens van vlees en bloed. Ik ben door valse voorwendselen van de staat der Nederlanden vals in het systeem gezet. Ik ben jurist, ik verdedig mijzelf. U heeft zich ook voorgesteld. Uw naam is mij bekend, dat staat ook in de oproepingsbrief. Ik heb gevraagd of u zich wilt legitimeren zodat ik zeker weet dat u de persoon bent die u beweert te zijn. U laat mij uw Rijkspas zien. Daaraan kan ik niet zien of u beëdigd bent. Ik kan daaraan enkel zien dat u een rijksambtenaar bent. U beweert dat u een beëdigde rechter bent, maar u kunt dat niet bewijzen. Zolang dat niet kan worden bevestigd, weet ik niet met wie ik van doen heb. U kunt zich niet legitimeren als zijnde een beëdigde rechter. U hoort dat te kunnen tonen. Als niet aangetoond kan worden wat uw functie is wil ik niet verder. U begint al met dat ik niets mag opnemen. Het is een openbare zitting. Ik heb het recht om in een publieke zitting een geluidsopname te maken.”
3.De beoordeling
Het wrakingsverzoek bevat verder ook geen feiten of omstandigheden die erop wijzen dat de rechterlijke onpartijdigheid van de rechter schade zou kunnen leiden.