ECLI:NL:RBZWB:2021:4497

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
10 september 2021
Publicatiedatum
8 september 2021
Zaaknummer
02-820216-14
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in verband met amfetamineproductie

In deze ontnemingszaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 10 september 2021 uitspraak gedaan over de vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van betrokkene, die eerder door het gerechtshof 's-Hertogenbosch was veroordeeld voor het medeplegen van het opzettelijk aanwezig hebben van amfetamine-olie en voorbereidingshandelingen voor de productie van amfetamine. De vordering tot ontneming was ingesteld door de officier van justitie, die een bedrag van € 127.299,00 als wederrechtelijk verkregen voordeel wilde ontnemen, gebaseerd op de veronderstelling dat betrokkene ook vóór de periode waarvoor hij was vrijgesproken, amfetamine had geproduceerd. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat er onvoldoende bewijs was om te concluderen dat betrokkene daadwerkelijk voordeel had genoten uit andere strafbare feiten, zoals de productie van amfetamine voorafgaand aan 1 maart 2013. De rechtbank heeft vastgesteld dat, hoewel er aanwijzingen waren voor de productie van amfetamine in de loods, het niet buiten redelijke twijfel kon worden vastgesteld dat betrokkene hierbij betrokken was. De rechtbank heeft de vordering tot ontneming afgewezen, omdat niet kon worden aangetoond dat betrokkene wederrechtelijk voordeel had verkregen uit de productie van amfetamine.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
Parketnummer: 02/820216-14
vonnis van de rechtbank d.d. 10 september 2021
in de ontnemingszaak tegen
[betrokkene] ,
geboren op [geboortedag] 1980 te [geboorteplaats] ,
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting te Alphen, locatie Eikenlaan,
raadsman mr. P.W. Szymkowiak, advocaat te Maastricht.

1.De procedure

Betrokkene is op 20 januari 2020 door het gerechtshof ’s-Hertogenbosch (hierna: het hof) veroordeeld voor het medeplegen van het opzettelijk aanwezig hebben van 77,5 liter amfetamine-olie op 16 april 2013 en voor het medeplegen van strafbare voorbereidingshandelingen voor de productie van amfetamine in de periode 1 maart 2013 tot en met 16 april 2013. Betrokkene is vrijgesproken voor het medeplegen van de productie van amfetamine in de periode 1 maart 2013 tot en met 16 april 2013 en voor het voorhanden hebben van een imitatie wapen.
De officier van justitie heeft bij brief d.d. 22 juni 2016 aangekondigd ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel te zullen vorderen voor een totaal van € 238.878,00. Dit in afwijking van de vordering d.d. 20 juni 2016.
De vordering is inhoudelijk behandeld op de zitting van 30 juli 2021, waarbij de officier van justitie mr. Ch.F.J. Wiegant en de gemachtigde raadsman hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. De officier van justitie heeft daarbij de vordering gewijzigd, met dien verstande dat hij heeft gevorderd dat een bedrag van € 127.299,00 per betrokkene als wederrechtelijk verkregen voordeel dient te worden ontnomen.

2.Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat, ondanks dat betrokkene door het hof is vrijgesproken voor het produceren van amfetamine in een loods aan de [adres] te Tilburg (hierna: de loods), aan betrokkene toch wederrechtelijk verkregen voordeel kan worden ontnomen. Het hof heeft namelijk overwogen dat er geen bewijs voorhanden is voor de productie van amfetamine in de loods in de tenlastegelegde periode 1 maart 2013 tot en met 16 april 2013. Deze vrijspraak vormt echter geen belemmering voor de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. Uit het dossier én de overwegingen van het hof blijken namelijk voldoende aanwijzingen dat betrokkene een ander strafbaar feit heeft begaan waaruit hij baten heeft gehaald, te weten de productie van amfetamine voorafgaand aan 1 maart 2013. Volgens de officier van justitie heeft betrokkene wederrechtelijk voordeel verkregen uit de baten van amfetamineproductie voorafgaand aan de pleegperiode waarvan verdachte is vrijgesproken.
De officier van justitie vindt dat het te ontnemen bedrag gematigd dient te worden in verband met de overschrijding van de redelijke termijn van drie jaar en omdat aannemelijk is dat betrokkene de winst heeft verdeeld met medeveroordeelde [medeveroordeelde] . Anderzijds dient het te ontnemen bedrag te worden vermeerderd met een redelijke rentevergoeding, die betrokkene verschuldigd is aan de staat. Alles afwegend en na evenredige verdeling over betrokkene en [medeveroordeelde] , dient het wederrechtelijk verkregen voordeel te worden vastgesteld op € 127.299,00.

3.Het standpunt van de verdediging

De verdediging heeft aangevoerd dat de ontnemingsvordering dient te worden afgewezen omdat betrokkene voor de productie van amfetamine in de periode van 1 maart 2013 tot en met 16 april 2013 door het hof is vrijgesproken. De feiten waar betrokkene door het hof voor is veroordeeld, hebben hem geen voordeel opgeleverd. Daarnaast bestaan er onvoldoende aanwijzingen dat betrokkene amfetamine heeft geproduceerd voorafgaand aan die periode. Het gasmasker dat is aangetroffen en waar DNA-sporen van verdachte op zijn gevonden, is enkel terug te leiden naar zijn aanwezigheid in de loods op 16 april 2013.
Subsidiair heeft de verdediging aangevoerd dat, indien de rechtbank van oordeel is dat er wel voldoende aanwijzingen bestaan voor de productie van amfetamine door betrokkene in de periode voorafgaand aan 1 maart 2013, niet kan worden vastgesteld welk voordeel hij hieruit heeft genoten.

4.Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank stelt allereerst vast dat betrokkene in hoger beroep door het hof is vrijgesproken van (onder meer) het produceren van amfetamine in de loods in de periode van 1 maart 2013 tot en met 16 april 2013. Aan de rechtbank ligt de vraag voor of betrokkene betrokken is geweest bij de productie van amfetamine in de loods in de periode voorafgaand aan 1 maart 2013 en daaruit baten heeft verkregen.
Bij de beantwoording van die vraag neemt de rechtbank tot uitgangspunt dat een ontnemingsmaatregel kan strekken tot het ontnemen van voordeel dat afkomstig is van ‘andere strafbare feiten’ dan de feiten die in de hoofdzaak bewezen zijn verklaard. Ingevolge artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht dienen er voldoende aanwijzingen te bestaan dat betrokkene dit/deze ‘andere strafbare feit(en)’ heeft begaan. Voldoende aanwijzingen mogen alleen worden aangenomen, indien buiten redelijke twijfel kan worden vastgesteld dat andere strafbare feiten door de betrokkene zijn begaan. Dit betekent in het onderhavige geval dat buiten redelijke twijfel dient te worden vastgesteld dat betrokkene een strafrechtelijk verwijtbare rol heeft gehad in de amfetamineproductie in de loods voorafgaand aan 1 maart 2013.
De rechtbank is van oordeel dat er voldoende aanwijzingen zijn dat er in de loods amfetamine is geproduceerd in de periode voorafgaand aan 1 maart 2013. Echter, anders dan de officier van justitie, kan de rechtbank niet buiten redelijke twijfel vaststellen dat betrokkene een rol heeft gehad bij de productie van amfetamine in de loods. De rechtbank stelt vast dat betrokkene op 16 april 2013 in de loods aanwezig is geweest. Het hof heeft bewezen verklaard dat betrokkene op 16 april 2013 samen met medeveroordeelde [medeveroordeelde] 77,5 liter amfetamine-olie opzettelijk aanwezig heeft gehad. Deze amfetamine-olie is aangetroffen in de loods. Het hof heeft voorts overwogen dat deze amfetamine-olie niet in het amfetamine lab in de loods is geproduceerd, maar dat deze vanaf een andere plaats door betrokkene en zijn medeveroordeelde naar de loods is vervoerd. Aan de enkele omstandigheid dat betrokkene deze amfetamine-olie aanwezig heeft gehad, kan dus niet zonder meer de conclusie worden verbonden dat betrokkene ook in de loods amfetamine heeft geproduceerd.
Een aanwijzing die zou kunnen duiden op betrokkenheid bij de productie van amfetamine in de periode voorafgaand aan 1 maart 2013 betreft het gasmasker dat is aangetroffen in een draagtas in een aanhangwagen in de loods. Forensisch sporenonderzoek heeft uitgewezen dat op het gasmasker sporen van amfetamine en het DNA van betrokkene zijn aangetroffen. De rechtbank leidt hieruit af dat betrokkene aanwezig is geweest in de loods en amfetamine voorhanden heeft gehad, hetgeen door de verdediging ook niet wordt betwist. Uit de amfetaminesporen op het gasmasker kan verder worden afgeleid dat betrokkene betrokken is geweest bij de productie hiervan, maar niet kan worden vastgesteld wanneer dit precies is geweest, als er al vanuit kan worden gegaan dat dit ook in de loods is geweest. De rechtbank betrekt in haar oordeel dat de plaats waar het gasmasker is aangetroffen, niet direct wijst op de productie van amfetamine ter plaatse alsook dat uit het dossier is gebleken dat, gelet op de aangetroffen situatie in de loods, verschillende personen in die loods zijn geweest. Nu uit het dossier verder ook niet blijkt van betrokkenes aanwezigheid in de loods voorafgaand aan 1 maart 2013 en bijvoorbeeld ook niet van DNA op andere sporendragers in de loods die zouden kunnen duiden op betrokkenheid bij amfetamineproductie ziet de rechtbank onvoldoende aanwijzingen dat betrokkene voorafgaand aan 1 maart 2013 amfetamine heeft geproduceerd in de loods.
Betrokkene is daarnaast ook veroordeeld ter zake van het medeplegen van voorbereidingshandelingen tot het produceren van amfetamine in de loods in de periode van 1 maart 2013 tot en met 16 april 2013. Deze voorbereidingshandelingen bestonden uit het voorhanden hebben van voorwerpen en stoffen voor die productie. Uit de enkele omstandigheid dat betrokkene in die pleegperiode materialen voorhanden heeft gehad die bestemd zijn voor het produceren van amfetamine, kan echter niet zonder meer buiten redelijke twijfel worden afgeleid dat betrokkene zich schuldig heeft gemaakt aan de productie van amfetamine voorafgaand aan de pleegperiode. Welke betrokkenheid verdachte precies heeft gehad bij deze handelingen, kan uit het dossier niet worden opgemaakt.
De rechtbank kan dus, gelet op het voorgaande, niet buiten redelijke twijfel vaststellen dat betrokkene betrokken is geweest bij de productie van amfetamine in de loods voorafgaand aan 1 maart 2013 en daardoor wederrechtelijk verkregen voordeel heeft verkregen. Betrokkene is weliswaar veroordeeld voor de voorbereidingshandelingen voor de productie van amfetamine, maar niet valt uit het dossier af te leiden dat betrokkene hier baten uit heeft verkregen. De vordering tot ontneming wordt afgewezen.

5.De beslissing

De rechtbank:
- wijst de vordering van de officier van justitie d.d. 22 juni 2016, strekkende tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel, af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. van de Wetering, voorzitter, mr. P. Kooijman en mr. R. de Jong, rechters, in tegenwoordigheid van de griffier mr. J.C.M. de Haas en is uitgesproken ter openbare zitting op 10 september 2021.