ECLI:NL:RBZWB:2021:4496

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
10 september 2021
Publicatiedatum
8 september 2021
Zaaknummer
02-812558-14
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in verband met amfetamineproductie

In deze ontnemingszaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 10 september 2021 uitspraak gedaan over de vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van betrokkene, die eerder door het gerechtshof 's-Hertogenbosch was veroordeeld voor het opzettelijk aanwezig hebben van amfetamine-olie. Betrokkene was vrijgesproken voor de productie van amfetamine in de periode van 1 maart 2013 tot en met 16 april 2013. De officier van justitie vorderde ontneming van een bedrag van € 127.299,00, stellende dat betrokkene voordeel had genoten uit andere strafbare feiten, namelijk de productie van amfetamine voorafgaand aan de vrijgesproken periode. De verdediging voerde aan dat er onvoldoende bewijs was voor deze productie en dat de ontnemingsvordering afgewezen diende te worden. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende aanwijzingen waren om te concluderen dat betrokkene een strafrechtelijk verwijtbare rol had gehad in de productie van amfetamine in de loods voorafgaand aan 1 maart 2013. De rechtbank wees de vordering tot ontneming af, omdat niet buiten redelijke twijfel kon worden vastgesteld dat betrokkene wederrechtelijk voordeel had verkregen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
Parketnummer: 02/812558-14
vonnis van de rechtbank d.d. 10 september 2021
in de ontnemingszaak tegen
[betrokkene],
geboren op [geboortedag] 1972 te [geboorteplaats],
vertrokken onbekend waarheen,
raadsman mr. M.M.H. Zuketto, advocaat te Maastricht.

1.De procedure

Betrokkene is op 20 januari 2020 door het gerechtshof ’s-Hertogenbosch (hierna: het hof) veroordeeld voor het medeplegen van het opzettelijk aanwezig hebben van 77,5 liter amfetamine-olie op 16 april 2013. Betrokkene is vrijgesproken voor het medeplegen van de productie van amfetamine en het medeplegen van strafbare voorbereidingshandelingen voor de productie van amfetamine in de periode van 1 maart 2013 tot en met 16 april 2013.
De officier van justitie heeft bij brief d.d. 22 juni 2016 aangekondigd ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel te zullen vorderen voor een totaal van € 238.878,00. Dit in afwijking van de vordering d.d. 20 juni 2016.
De vordering is inhoudelijk behandeld op de zitting van 30 juli 2021, waarbij de officier van justitie mr. Ch.F.J. Wiegant en de gemachtigde raadsman hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. De officier van justitie heeft daarbij de vordering gewijzigd, met dien verstande dat hij heeft gevorderd dat een bedrag van € 127.299,00 per betrokkene als wederrechtelijk verkregen voordeel dient te worden ontnomen.

2.Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat, ondanks dat betrokkene door het hof is vrijgesproken voor het produceren van amfetamine in een loods aan de [adres] te Tilburg (hierna: de loods), aan betrokkene toch wederrechtelijk verkregen voordeel kan worden ontnomen. Het hof heeft namelijk overwogen dat er geen bewijs voorhanden is voor de productie van amfetamine in de loods in de tenlastegelegde periode 1 maart 2013 tot en met 16 april 2013. Deze vrijspraak vormt echter geen belemmering voor de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. Uit het dossier én de overwegingen van het hof blijken namelijk voldoende aanwijzingen dat betrokkene een ander strafbaar feit heeft begaan waaruit hij baten heeft gehaald, te weten de productie van amfetamine voorafgaand aan 1 maart 2013. Volgens de officier van justitie heeft betrokkene wederrechtelijk voordeel verkregen uit de baten van de amfetamineproductie voorafgaand aan de pleegperiode waarvan verdachte is vrijgesproken .
De officier van justitie vindt dat het te ontnemen bedrag gematigd dient te worden in verband met de overschrijding van de redelijke termijn van drie jaar en omdat aannemelijk is dat betrokkene de winst heeft verdeeld met medeveroordeelde [medeveroordeelde]. Anderzijds dient het te ontnemen bedrag te worden vermeerderd met een redelijke rentevergoeding die betrokkene verschuldigd is aan de staat. Alles afwegend, en na evenredige verdeling over betrokkene en [medeveroordeelde], dient het wederrechtelijk verkregen voordeel te worden vastgesteld op € 127.299,00.

3.Het standpunt van de verdediging

De verdediging heeft aangevoerd dat de ontnemingsvordering dient te worden afgewezen omdat betrokkene voor de productie van amfetamine in de periode van 1 maart 2013 tot en met 16 april 2013 door het hof is vrijgesproken. Daarnaast bestaan er onvoldoende aanwijzingen dat betrokkene amfetamine heeft geproduceerd voorafgaand aan die periode. Subsidiair heeft de verdediging aangevoerd dat, indien de rechtbank van oordeel is dat er wel voldoende aanwijzingen bestaan voor de productie van amfetamine door betrokkene, niet kan worden vastgesteld welk voordeel hij hieruit heeft genoten.

4.Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank stelt allereerst vast dat betrokkene in hoger beroep door het hof is vrijgesproken van (onder meer) het produceren van amfetamine in de loods in de periode van 1 maart 2013 tot en met 16 april 2013. Aan de rechtbank ligt de vraag voor of betrokkene betrokken is geweest bij de productie van amfetamine in de loods in de periode voorafgaand aan 1 maart 2013 en daaruit baten heeft verkregen.
Bij de beantwoording van die vraag neemt de rechtbank tot uitgangspunt dat een ontnemingsmaatregel kan strekken tot het ontnemen van voordeel dat afkomstig is van ‘andere strafbare feiten’ dan de feiten die in de hoofdzaak bewezen zijn verklaard. Ingevolge artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht dienen er voldoende aanwijzingen te bestaan dat betrokkene ‘dit/deze andere strafbare feit(en)’ heeft begaan. Voldoende aanwijzingen mogen alleen worden aangenomen, indien buiten redelijke twijfel kan worden vastgesteld dat andere strafbare feiten door de betrokkene zijn begaan. Dit betekent in het onderhavige geval dat buiten redelijke twijfel dient te worden vastgesteld dat betrokkene een strafrechtelijk verwijtbare rol heeft gehad in de amfetamineproductie in de loods voorafgaand aan 1 maart 2013.
De rechtbank is van oordeel dat er voldoende aanwijzingen zijn dat er in de loods amfetamine is geproduceerd in de periode voorafgaand aan 1 maart 2013. Echter, anders dan de officier van justitie, kan de rechtbank niet buiten redelijke twijfel vaststellen dat betrokkene een rol heeft gehad bij de productie van amfetamine in de loods in die periode. De rechtbank stelt vast dat betrokkene op 16 april 2013 in de loods aanwezig is geweest. Het hof heeft bewezen verklaard dat betrokkene op die datum samen met medeveroordeelde [medeveroordeelde] 77,5 liter amfetamine-olie opzettelijk aanwezig heeft gehad. Deze amfetamine-olie is aangetroffen in de loods. Het hof heeft voorts overwogen dat deze amfetamine-olie niet in het amfetamine lab in de loods is geproduceerd, maar dat deze vanaf een andere plaats door betrokkene en zijn medeveroordeelde naar de loods is vervoerd. Aan de enkele omstandigheid dat betrokkene deze amfetamine-olie aanwezig heeft gehad, kan daarom niet zonder meer de conclusie worden verbonden dat betrokkene ook in de loods amfetamine heeft geproduceerd. De enige resterende aanwijzing die zou kunnen duiden op betrokkenheid bij de productie van amfetamine in de loods in de periode voorafgaand aan 1 maart 2013 betreft het in die loods aangetroffen gelaatsmasker met daarop DNA-sporen, die in de richting van betrokkene zouden kunnen wijzen. Het hof heeft echter overwogen dat deze onderzoeksresultaten, uitgesloten dienden te worden van het bewijs omdat contaminatie niet kon worden uitgesloten. De rechtbank ziet geen grond daarover anders te oordelen en zal deze onderzoeksresultaten eveneens uitsluiten van het bewijs en dus niet als bewijs meenemen in de ontnemingsprocedure. De enkele aanwezigheid van verdachte in de loods is eveneens onvoldoende omdat het dossier geen aanwijzingen bevat die zijn aanwezigheid in verband brengen met de productie daaraan voorafgaand.
Uit het dossier komen geen andere aanwijzingen naar voren waaruit blijkt dat verdachte voorafgaand aan 1 maart 2013 amfetamine heeft geproduceerd in de loods. Dit oordeel had anders kunnen luiden indien bijvoorbeeld uit het dossier was gebleken van betrokkenes aanwezigheid bij de loods voorafgaand aan 1 maart 2013 of indien er op meerdere sporendragers DNA van betrokkene was aangetroffen dat zou kunnen duiden op betrokkenheid bij de productie, maar zulks is niet het geval.
De rechtbank kan dus, gelet op het voorgaande, niet buiten redelijke twijfel vaststellen dat betrokkene een strafrechtelijk verwijtbare rol heeft gehad bij de productie van amfetamine in de loods voorafgaand aan 1 maart 2013 en daardoor wederrechtelijk verkregen voordeel heeft verkregen. De vordering tot ontneming wordt afgewezen.

5.De beslissing

De rechtbank:
- wijst de vordering van de officier van justitie d.d. 22 juni 2016, strekkende tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel, af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. van de Wetering, voorzitter, mr. P. Kooijman en mr. R. de Jong, rechters, in tegenwoordigheid van de griffier mr. J.C.M. de Haas en is uitgesproken ter openbare zitting op 10 september 2021.