Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Beslissing
2.Gronden
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 8 september 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende en de ontvanger van de Belastingdienst. De zaak betreft een beroep tegen de beschikking van de ontvanger van 26 mei 2020, waarin een invorderingsrente van € 43 was opgelegd aan de belanghebbende. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen deze beschikking, maar de ontvanger verklaarde het bezwaar ongegrond. Tijdens de zitting op 28 juli 2021 werd vastgesteld dat de berekening van de invorderingsrente niet meer in geschil was, maar de belanghebbende stelde dat hij recht had op een proceskostenvergoeding omdat de ontvanger onvoldoende toelichting had gegeven op de berekening van de invorderingsrente.
De rechtbank oordeelde dat de ontvanger in zijn uitspraak op bezwaar niet voldoende had gemotiveerd waarom de invorderingsrente was vastgesteld op € 43. De rechtbank concludeerde dat er sprake was van schending van het motiveringsbeginsel, omdat de ontvanger pas in zijn verweerschrift toelichting had gegeven op de berekening. Desondanks werd het beroep ongegrond verklaard, omdat de uitspraak op bezwaar in stand bleef. De rechtbank vond echter aanleiding om de ontvanger te veroordelen in de proceskosten van de belanghebbende, die op € 374 werden vastgesteld. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch.