Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Beslissing
2.Gronden
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 2 september 2021 uitspraak gedaan in een belastingrechtelijk geschil tussen een belanghebbende, woonachtig in Duitsland, en de inspecteur van de Belastingdienst. De zaak betreft de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2018, waarbij de belanghebbende bezwaar had aangetekend tegen de uitspraak van de inspecteur van 4 juni 2020. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
De belanghebbende ontving in 2018 een uitkering van de Sociale Verzekeringsbank en een uitkering van Aegon Levensverzekering N.V. De inspecteur had de aanslag opgelegd omdat de belanghebbende zijn aangifte niet tijdig had ingediend. Na het verstrijken van de aanmaningstermijn werd de aanslag vastgesteld op basis van een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 26.749 en een inkomen uit sparen en beleggen van € 2.516, met een verzuimboete van € 369 en belastingrente van € 131.
Tijdens de zitting op 22 juli 2021 was de belanghebbende niet aanwezig, maar meldde zich later, wat de rechtbank niet voldoende vond om de zitting te heropenen. De rechtbank oordeelde dat de inspecteur de aftrek voor hypotheekrente correct had vastgesteld, maar dat de belanghebbende niet voldoende bewijs had geleverd voor de aftrek van specifieke zorgkosten en giften. De rechtbank concludeerde dat de opgelegde verzuimboete terecht was, omdat de aangifte te laat was ingediend. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om de boete te matigen en heeft de uitspraak van de inspecteur in stand gelaten.