In deze zaak heeft verzoeker bezwaar gemaakt tegen het besluit van 3 juni 2021 van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda, waarbij zijn recht op bijstandsuitkering werd ingetrokken. Verzoeker heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Op 1 juli 2021 heeft het college de voorzieningenrechter geïnformeerd dat het bestreden besluit niet zou worden gehandhaafd. Hierop heeft verzoeker zijn verzoek om voorlopige voorziening ingetrokken, maar verzocht om een proceskostenveroordeling van het college.
De voorzieningenrechter heeft, op basis van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), besloten om de behandeling van het verzoek ter zitting achterwege te laten. De voorzieningenrechter overweegt dat, op grond van artikel 8:75a, eerste lid, van de Awb, het bestuursorgaan kan worden veroordeeld in de proceskosten wanneer het verzoek om voorlopige voorziening wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan aan de indiener is tegemoetgekomen.
De voorzieningenrechter concludeert dat het college aan verzoeker is tegemoetgekomen, zoals blijkt uit de brief van 1 juli 2021. Daarom wordt het college veroordeeld in de proceskosten van verzoeker, vastgesteld op € 748,00, en tot vergoeding van het door verzoeker betaalde griffierecht van € 49,00. Deze uitspraak is gedaan door mr. V.M. Schotanus, voorzieningenrechter, en is openbaar gemaakt op 31 augustus 2021.