ECLI:NL:RBZWB:2021:4407

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
31 augustus 2021
Publicatiedatum
31 augustus 2021
Zaaknummer
AWB- 21_1854
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig nemen van beslissing op aanvraag omgevingsvergunning voor varkensstal

Op 31 augustus 2021 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak tussen eiseres, een varkenshouderij, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Roosendaal. Eiseres had op 17 maart 2020 een aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning voor de bouw van een varkensstal. Het college heeft echter niet tijdig een beslissing genomen op deze aanvraag, wat heeft geleid tot het indienen van een beroep door eiseres op 21 april 2021. De rechtbank heeft vastgesteld dat de beslistermijn is overschreden en dat eiseres het college op 1 april 2021 in gebreke heeft gesteld. De rechtbank heeft besloten het beroep versneld te behandelen en heeft geoordeeld dat het college inmiddels een dwangsom van € 1.442,- heeft verbeurd, omdat het niet tijdig heeft beslist. De rechtbank heeft het college opgedragen om binnen twee weken na de uitspraak alsnog een besluit bekend te maken en heeft bepaald dat het college een dwangsom van € 100,- per dag verbeurt voor elke dag dat de termijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-. Daarnaast is het college veroordeeld om het door eiseres betaalde griffierecht van € 181,- te vergoeden en de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 374,- te vergoeden. De uitspraak is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/1854 WABOM

uitspraak van 31 augustus 2021 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiseres] , te [plaatsnaam] , eiseres,gemachtigde: [naam gemachtigde eiseres] ,

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Roosendaal, verweerder.

Procesverloop

Eiseres heeft bij brief van 21 april 2021 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op een aanvraag om een omgevingsvergunning.
De rechtbank heeft besloten het beroep versneld te behandelen, onder toepassing van afdeling 8.2.3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De rechtbank heeft vervolgens toepassing gegeven aan artikel 8:54, eerste lid, van de Awb, zodat een behandeling ter zitting achterwege is gebleven.

Overwegingen

1. Op grond van de stukken gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Eiseres exploiteert een varkenshouderij aan de [adres] te [plaatsnaam] .
Op 17 maart 2020 heeft eiseres een aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning voor de bouw van een varkensstal. Op de aanvraag is de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van §3.4 van de Awb van toepassing.
Op 11 mei 2020, 2 juni 2020, 15 oktober 2020 en 28 januari 2021 heeft het college aanvullende gegevens opgevraagd bij eiseres.
Eiseres stelt deze gevraagde gegevens ingediend te hebben op respectievelijk 19 juni 2020, 17 juli 2020, 8 december 2020 en 12 februari 2021.
Op 1 april 2021 heeft eiseres het college in gebreke gesteld.
Op 21 april 2021 heeft eiseres beroep ingesteld tegen het uitblijven van een beslissing op de aanvraag.
Het college heeft geen verweerschrift ingediend.
2. Tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan beroep worden ingesteld [1] . Het beroepschrift kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen [2] . Het bestuursorgaan beslist bij een openbare uniforme voorbereidingsprocedure uiterlijk zes maanden na de dag dat het bestuursorgaan de aanvraag heeft ontvangen [3] . De termijn voor het geven van een beschikking wordt opgeschort met ingang van de dag na die waarop het bestuursorgaan de aanvrager krachtens artikel 4:5 uitnodigt de aanvraag aan te vullen, tot de dag waarop de aanvraag is aangevuld of de daarvoor gestelde termijn ongebruikt is verstreken [4] .
3.
De rechtbank stelt vast de beslistermijn is ingegaan op 18 maart 2020 en van rechtswege is opgeschort van 12 mei 2020 tot en met 17 juli 2020 (67 dagen), van 16 oktober 2020 tot en met 18 december 2020 (64 dagen) en van 29 januari 2021 tot en met 12 februari 2021 (15 dagen) voor de duur van in totaal 146 dagen. Dit betekent dat het college uiterlijk op 10 februari 2021 had moeten beslissen op de aanvraag. De rechtbank is niet gebleken dat het college inmiddels op de aanvraag heeft beslist. Dat betekent dat de beslistermijn is overschreden. De rechtbank stelt verder vast dat eiseres het college op 1 april 2021 in gebreke heeft gesteld en dat sindsdien twee weken zijn verstreken.
Het beroep is daarmee kennelijk gegrond.
4. Als een beschikking niet op tijd wordt genomen, is het bestuursorgaan een dwangsom verschuldigd is voor elke dag dat het in gebreke is voor ten hoogste 42 dagen. De dwangsom bedraagt de eerste veertien dagen € 23,- per dag, de daaropvolgende veertien dagen € 35,- per dag en de overige dagen € 45,- per dag [5] . Het bestuursorgaan stelt de dwangsom vast binnen twee weken na de laatste dag waarover de dwangsom verschuldigd was [6] .
Het college heeft de hoogte van de dwangsom nog niet vastgesteld. De rechtbank zal dit daarom op verzoek van eiseres alsnog doen [7] . De rechtbank stelt vast dat de ingebrekestelling de dagtekening 1 april 2021 heeft en 1 of 2 dagen later door het college zal zijn ontvangen. De rechtbank constateert dat sinds twee weken na ontvangst van de ingebrekestelling meer dan 42 dagen zijn verstreken, en dat het college nog steeds niet op de aanvraag heeft beslist. De rechtbank oordeelt dan ook dat het college inmiddels het maximale bedrag van € 1.442,- aan dwangsommen heeft verbeurd.
5. Nu het beroep gegrond is en nog geen besluit is bekendgemaakt, bepaalt de rechtbank dat het bestuursorgaan binnen twee weken na de dag waarop de uitspraak wordt verzonden alsnog een besluit bekendmaakt [8] .
De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb en in overeenstemming met het landelijke beleid (gepubliceerd op www.rechtspraak.nl) dat het college een dwangsom van € 100,- verschuldigd is voor elke dag waarmee de hiervoor genoemde termijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-.
6. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat het college aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
7. De rechtbank veroordeelt het college in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 374,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 748,- en een wegingsfactor 0,5). De rechtbank is van oordeel dat deze zaak van licht gewicht is, omdat de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden en of er een dwangsom verschuldigd is.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een beslissing op de aanvraag;
  • draagt het college op binnen twee weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een besluit bekend te maken;
  • stelt de door het college inmiddels verbeurde dwangsom vast op € 1.442,-;
  • bepaalt dat het college aan eiseres een dwangsom van € 100,- verbeurt voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van
€ 15.000,-;
  • draagt het college op het betaalde griffierecht van € 181,- aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt het college in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 374,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.P. Hertsig, rechter, in aanwezigheid van D. Alblas, griffier, op 31 augustus 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Als u het niet eens bent met deze uitspraak

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan verzet worden ingesteld bij deze rechtbank. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.

Voetnoten

1.Artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb en artikel 7:1, eerste lid, aanhef en onder f, van de Awb.
2.Artikel 6:12, tweede lid, van de Awb.
3.Artikel 3:18, eerste lid, van de Awb.
4.Artikel 4:15, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awb.
5.Artikel 4:17 van de Awb.
6.Artikel 4:18, eerste lid, van de Awb.
7.Artikel 8:55c van de Awb.
8.Artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb.