ECLI:NL:RBZWB:2021:436
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Schorsing van de geldigheid van het rijbewijs in verband met drugsgebruik
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 1 februari 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) en een belanghebbende. De zaak betreft de schorsing van de geldigheid van het rijbewijs van de belanghebbende, die door het CBR was opgelegd in afwachting van een onderzoek naar zijn drugsgebruik. Het CBR had op 24 augustus 2020 aan de belanghebbende meegedeeld dat hij een onderzoek moest ondergaan en dat zijn rijbewijs geschorst werd totdat de uitslag van dit onderzoek bekend was.
Na een bezwaarprocedure, waarin het CBR het bezwaar van de belanghebbende ongegrond verklaarde, heeft de voorzieningenrechter op 25 september 2020 een voorlopige voorziening getroffen. Deze voorziening hield in dat de schorsing van de geldigheid van het rijbewijs werd opgeschort totdat het CBR een besluit had genomen over de resultaten van het onderzoek naar de rijgeschiktheid. Het CBR ging in hoger beroep tegen deze uitspraak, maar de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State verklaarde zich onbevoegd en wees het verzoek om voorlopige voorziening af.
Op 14 december 2020 heeft het CBR een verzoek ingediend tot opheffing van de voorlopige voorziening. De zitting vond plaats op 1 februari 2021, waarbij de belanghebbende aanwezig was en mr. S. Sheikchote namens het CBR via Skype deelnam. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat het verzoek tot opheffing van de voorlopige voorziening toewijsbaar was, omdat deze niet in overeenstemming was met het oordeel in de hoofdzaak. De voorzieningenrechter heeft daarom de op 25 september 2020 getroffen voorlopige voorziening met onmiddellijke ingang opgeheven, waardoor de schorsing van de geldigheid van het rijbewijs van de belanghebbende weer van kracht is.