In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 26 augustus 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een persoon die zorg ontvangt, en C.Z. Zorgkantoor B.V. over de terugvordering van een persoonsgebonden budget (pgb) dat was toegekend voor het jaar 2019. Eiseres had een pgb van € 138.167,95 ontvangen, maar een deel van de ingediende declaraties werd afgewezen omdat eiseres in 2019 meerdere perioden in een zorg in natura (ZIN)-instelling had verbleven. Verweerder, C.Z. Zorgkantoor B.V., had in een eerder besluit de bezwaren van eiseres tegen de afwijzing van de declaraties ongegrond verklaard, wat leidde tot het beroep van eiseres bij de rechtbank.
De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres in totaal circa 91 etmalen in een ZIN-instelling verbleef en dat zij haar zorgverleners, ondanks dat zij in de ZIN-instelling verbleef, doorbetaalde. De rechtbank oordeelde dat er geen grondslag was voor de betaling van de declaraties van de zorgverleners, omdat de zorg die normaal gesproken door hen werd verleend, in die perioden werd overgenomen door de ZIN-instelling. De rechtbank concludeerde dat het pgb niet aangepast hoefde te worden, maar dat eiseres geen recht had op de betaling van de declaraties voor zorg die niet was geleverd.
Eiseres voerde aan dat zij gerechtvaardigd vertrouwen had op de mogelijkheid om de zorgverleners door te betalen, maar de rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van een toezegging van verweerder. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond en bevestigde de beslissing van verweerder om het pgb lager vast te stellen en het onverschuldigd betaalde bedrag terug te vorderen. De rechtbank benadrukte dat het pgb uitsluitend mag worden gebruikt voor daadwerkelijk geleverde zorg en dat de budgethouder verantwoordelijk is voor de verantwoording van de uitgaven.