Op 26 augustus 2021 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak tussen een belanghebbende en de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking West-Brabant. De zaak betreft een naheffingsaanslag parkeerbelasting van € 66,80, waarvan € 2,30 aan belasting en € 64,50 aan kosten van naheffing. De belanghebbende heeft op 30 augustus 2020 bezwaar gemaakt tegen deze naheffingsaanslag, maar de heffingsambtenaar heeft dit bezwaar op 9 september 2020 niet-ontvankelijk verklaard wegens overschrijding van de bezwaartermijn. De belanghebbende heeft hiertegen beroep ingesteld.
Tijdens de zitting op 15 juli 2021 in Breda is de heffingsambtenaar vertegenwoordigd, maar de belanghebbende is niet verschenen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de naheffingsaanslag gedateerd is op 16 juli 2020, en dat de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift op 27 augustus 2020 is geëindigd. Het bezwaarschrift is pas op 30 augustus 2020 ontvangen, wat betekent dat het niet tijdig is ingediend. De rechtbank heeft geen gronden gevonden die wijzen op een verschoonbare termijnoverschrijding.
De rechtbank concludeert dat de heffingsambtenaar het bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard en verklaart het beroep ongegrond. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl en partijen kunnen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.