ECLI:NL:RBZWB:2021:4304

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
24 augustus 2021
Publicatiedatum
26 augustus 2021
Zaaknummer
AWB- 20_7573
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening WAO-uitkering en arbeidsongeschiktheidsevaluatie van eiseres

Op 24 augustus 2021 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. M.A. van der Heijden, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). Eiseres heeft beroep ingesteld tegen een besluit van het UWV van 14 juli 2020, waarin haar WAO-uitkering werd herzien. De rechtbank heeft het beroep mede gericht geacht tegen een gewijzigde beslissing op bezwaar van 7 januari 2021, omdat het UWV niet volledig tegemoetkwam aan het bezwaar van eiseres. Tijdens de zitting op 3 juni 2021 is eiseres verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde, terwijl het UWV werd vertegenwoordigd door mr. H.M. van Gent.

De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak onderzocht, waaronder de medische beoordeling van eiseres door verschillende verzekeringsartsen. Eiseres had een WAO-uitkering die in de loop der jaren varieerde van 15-25% tot 55-65% arbeidsongeschiktheid. De rechtbank heeft vastgesteld dat het UWV de mate van arbeidsongeschiktheid van eiseres per 4 maart 2020 heeft vastgesteld op 26,44%, wat betekent dat zij in de arbeidsongeschiktheidsklasse 25-35% valt. Eiseres heeft aangevoerd dat haar beperkingen niet voldoende zijn erkend, maar de rechtbank oordeelde dat de verzekeringsartsen zorgvuldig hebben gehandeld en dat er geen medische noodzaak was voor een urenbeperking.

De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit 2 ongegrond verklaard en het beroep tegen het bestreden besluit 1 niet-ontvankelijk verklaard. Tevens heeft de rechtbank het UWV veroordeeld in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 2.244,- en het betaalde griffierecht van € 48,- aan eiseres te vergoeden. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/7573 WAO

uitspraak van 24 augustus 2021 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiseres] , te [plaatsnaam] , eiseres,

gemachtigde: mr. M.A. van der Heijden (jurist bij DAS),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Breda), verweerder.

Procesverloop

Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 14 juli 2020 (bestreden besluit 1) van het UWV inzake de herziening van haar uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO).
Het UWV heeft in beroep een gewijzigde beslissing op bezwaar van 7 januari 2020 (bestreden besluit 2) ingestuurd. Aangezien met dit besluit niet geheel is tegemoetgekomen aan het bezwaar van eiseres, heeft de rechtbank dit besluit op grond van artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) mede bij de beoordeling van het beroep betrokken.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden bij de rechtbank in Breda op 3 juni 2021. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Het UWV heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. H.M. van Gent.
De termijn voor het doen van uitspraken is met zes weken verlengd.

Overwegingen

1.
Feiten
Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Het UWV heeft aan eiseres een WAO-uitkering toegekend met ingang van 13 september 1999 naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 55-65%. Met ingang van 15 mei 2000 ontving eiseres een WAO-uitkering naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35-45%. Met ingang van 18 november 2004 ontving eiseres een WAO-uitkering naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15-25%.
Eiseres was sinds 8 april 2005 werkzaam als administratief medewerkster bij [naam werkgever] (werkgever) voor 32 uur per week. Voor dat werk is zij op 12 januari 2017 uitgevallen vanwege fysieke klachten.
In oktober 2018 heeft eiseres een WIA-uitkering aangevraagd bij het UWV, waarbij zij als eerste ziektedag 12 januari 2017 heeft vermeld. Het UWV heeft deze aanvraag opgevat als een verzoek om herbeoordeling van het recht op een WAO-uitkering. Eiseres kan namelijk geen WIA-uitkering krijgen, omdat zij recht heeft op een WAO-uitkering.
Werkgever heeft vanaf 12 januari 2017 gedurende twee jaar aan de loondoorbetalings-verplichting voldaan tijdens de ziekte van eiseres. Vervolgens heeft eiseres op 15 februari 2019 het UWV verzocht om een voorschot op haar verhoogde WAO-uitkering, gezien het aflopen van de loondoorbetaling van werkgever. Het UWV heeft vervolgens met eiseres afgesproken dat haar WAO-uitkering per 1 februari 2019 wordt opgehoogd naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35-45%. Vervolgens heeft eiseres op 20 maart 2019 het UWV verzocht om het voorschot op haar verhoogde WAO-uitkering met terugwerkende kracht per 10 januari 2019 in te laten gaan, omdat werkgever haar salaris met terugwerkende kracht per die datum gaat aanpassen. Het UWV heeft hiermee ingestemd.
Voorafgaand aan de herziening ontving eiseres dus een WAO-uitkering berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35-45%.
Bij besluit van 3 januari 2020 (primair besluit) heeft het UWV de WAO-uitkering van eiseres herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15-25% met ingang van
10 januari 2020. Ten gevolge van te late beoordeling is eiseres ambtshalve per 10 januari 2019 45-55% arbeidsongeschikt geacht en per 1 februari 2020 is dit herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15-25%. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
Bij bestreden besluit 1 is het bezwaar van eiseres gegrond verklaard. Het arbeidsongeschiktheidspercentage van eiseres wordt niet per 1 februari 2020 maar per
4 maart 2020 herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 24,95%, waardoor het arbeidsongeschiktheidsklasse van eiseres 15-25% blijft.
Bij besluit van 7 januari 2021 (bestreden besluit 2) heeft het UWV een gewijzigde beslissing op het bezwaar van eiseres genomen. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep (arbeidsdeskundige b&b) heeft een van de geduide functies niet langer geschikt geacht voor eiseres, waardoor haar arbeidsongeschiktheidspercentage per 4 maart 2020 wordt herzien naar 26,44% en haar arbeidsongeschiktheidsklasse 25-35% wordt.
Op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Awb heeft de rechtbank het beroep van eiseres mede gericht geacht tegen dit besluit.
2.
Omvang geschil
In geschil is of het UWV terecht de mate van arbeidsongeschiktheid van eiseres per 4 maart 2020 heeft vastgesteld op 26,44%, arbeidsongeschiktheidsklasse 25-35%
.
3.
Wettelijk kader
Arbeidsongeschikt in de zin van de WAO is degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken geheel of gedeeltelijk niet in staat is met algemeen geaccepteerde arbeid te verdienen hetgeen soortgelijke gezonde personen met arbeid gewoonlijk verdienen (artikel 18 van de WAO).
Van belang is dan ook:
- of eiser medische beperkingen heeft en
- of hij daardoor geheel of gedeeltelijk niet meer in staat is met arbeid inkomsten te verwerven.
In artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat het
beroep van rechtswege mede betrekking heeft op een besluit tot intrekking, wijziging of
vervanging van het bestreden besluit, tenzij partijen daarbij onvoldoende belang hebben.
4.
Medische beoordeling
Het bestreden besluit, voor zover dit ziet op de medische beoordeling, is gebaseerd op rapportages van een verzekeringsarts en een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) van het UWV.
4.1
Verzekeringsarts [naam verzekeringsarts 1] heeft eiseres gezien op het spreekuur van 6 februari 2019, waarbij lichamelijk en psychisch onderzoek heeft plaatsgevonden, en heeft het dossier en de daarin aanwezige medische informatie bestudeerd. De verzekeringsarts rapporteert op 27 maart 2019 het volgende. De diagnoses van eiseres zijn fibromyalgie, aangezichtspijn, duizeligheid, draaierigheid en netvliesloslating. Eiseres heeft zich ziek gemeld door toegenomen klachten, met name duizeligheidsklachten en aangezichtspijnen, maar heeft ook klachten in schouder, nek en rechteroog. Er is geen duidelijke oorzaak voor haar klachten geconstateerd. De informatie van de oogarts, neuroloog en de revalidatiearts zijn meegenomen. Eiseres heeft niet volledig hervat in haar werkzaamheden. Bij oriënterend lichamelijk onderzoek werden niet de afwijkingen geconstateerd die eiseres aangeeft, met name ten aanzien van de duizeligheidsklachten. Conform voorliggende informatie kan op medische gronden niet worden gesteld dat eiseres volledig arbeidsongeschikt is. Ook is zij gedeeltelijk weer werkzaam en acht zij haar huidige werkzaamheden maximaal. Er is sprake van verminderde benutbare mogelijkheden. De verwachting is dat de medische situatie op korte termijn niet wezenlijk zal veranderen. De beperkingen en de belastbaarheid van eiseres zijn neergelegd in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 27 maart 2019.
Verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) [naam verzekeringsarts 2] heeft eiseres gesproken op de telefonische hoorzitting van 16 juni 2020 en heeft het dossier en de daarin aanwezige medische informatie bestudeerd. De verzekeringsarts b&b rapporteert op 17 juni 2020 het volgend. Buiten gehoorverlies van het rechteroor zijn in het bezwaarschrift en de telefonische hoorzitting geen nieuwe aanknopingspunten naar voren gekomen over de medische situatie die aanleiding vormen om de medische grondslag van het primaire besluit onjuist te achten. Buiten een visusprobleem rechts en verminderd gehoor rechts worden geen duidelijke afwijkingen gevonden. Vanuit verzekeringsgeneeskundig oogpunt is er geen reden voor het stsellen van een urenbeperking. Als eiseres werkt in passende arbeid, rekening houdende met haar beperkingen, is er geen reden te veronderstellen dat zij dit niet gedurende 8 uur per dag zou kunnen volhouden. Conform huidige inzichten dienen patiënten met fibromyalgie en/of chronisch pijnsyndroom zoveel mogelijk te worden geactiveerd. Uit de Standaard verminderde arbeidsduur blijkt dat er betekenis dient te worden toegekend aan de mogelijke anti revaliderende werking van een urenbeperking. Eiseres werkt meer 4 dagen per week en kan in ieder geval 5 dagen per week gaan werken. Op 4 maart 2020 is eiseres belastbaar conform de FML van 27 maart 2019 met als toevoeging een beperking ten aanzien van het gehoor. De beperkingen en de belastbaarheid van eiseres zijn neergelegd in de FML van 17 juni 2020.
De verzekeringsarts b&b rapporteert op 24 juni 2020 het volgende. Als gevolg van het veel te lang duren van een beoordeling van de mogelijke herziening van de WAO-uitkering
zal eiseres per 10 januari 2019 ambtshalve 45-55% arbeidsongeschikt worden beschouwd. Per 1 februari 2020 zal herziening van de uitkering plaatsvinden en wordt zij ongewijzigd 15-25% arbeidsongeschikt beschouwd. De verzekeringsarts b&b herhaald de beschouwing uit haar rapportage van 17 juni 2020.
De verzekeringsarts b&b rapporteert op 10 juli 2020 het volgende. Een urenbeperking is niet medisch geïndiceerd. Eiseres heeft geen nadere medische gegevens overgelegd waaruit zou moeten blijken dat sprake is van een urenbeperking op medisch objectieve gronden. Aan de subjectieve gevoelens van eiseres, dat zij niet in staat is fulltime arbeid te verrichten, kan niet het gewicht worden toegekend dat eiseres daaraan gehecht wenst te zien. De fibromyalgieklachten en aangezichtspijnen zijn niet te herleiden tot een objectiveerbare medische stoornis. Er is geen reden om af te wijken van het eerdere medische oordeel.
4.2
Eiseres heeft tegen het medisch oordeel van het UWV aangevoerd dat zij aanvullend beperkt is en dat haar arbeidsongeschiktheidspercentage hoger dient te zijn dan 35%, omdat de aangenomen beperkingen geen recht doen aan de ernst van haar dagelijkse beperkingen. Eiseres stelt dat ten onrechte niet (voldoende) rekening is gehouden met fibromyalgie, wat gepaard gaat met vermoeidheidsklachten, en aangezichtspijn. Verder stelt eiseres dat zij lijdt aan claustrofobie, zo geeft ook verzekeringsarts [naam verzekeringsarts 3] aan, en dat er een urenbeperking dient te worden aangenomen. Het omgaan met pijn kost eiseres veel energie, waardoor zij niet meer dan 4 uur per dag en/of 20 uur per week kan werken. [naam verzekeringsarts 3] bevestigt dit en stelt dat het criterium voor een urenbeperking niet is of er een medische noodzaak bestaat voor een toegenomen rust-/slaapbehoefte, maar of het medisch plausibel is. Eiseres heeft haar gronden onderbouwd met het medisch advies van verzekeringsarts-medisch adviseur [naam verzekeringsarts 3] van 24 november 2020.
De verzekeringsarts b&b heeft op 14 december 2020 in een reactie op de beroepsgronden van eiseres aanvullend gerapporteerd. De verzekeringsarts b&b rapporteert dat de in beroep door eiseres ingebrachte medische informatie aanleiding geeft het eerdere standpunt te wijzigen. Er is geen sprake van een ziekte of gebrek waardoor de vermoeidheid van eiseres is toegenomen, nu het dagverhaal en praktijk subjectief zijn. Er is geen medische noodzaak voor meer slaap-/rustmomenten overdag. Eiseres dient niet beperkt te worden geacht ten aanzien van het maken van hoofdbewegingen, omdat de neuroloog en KNO-arts geen duidelijke objectieve afwijkingen vonden van onder andere het evenwicht. Eiseres dient wel beperkt te worden geacht ten aanzien van persoonlijk risico en kleine ruimtes. De beperkingen en de belastbaarheid van eiseres zijn neergelegd in de FML van
14 december 2020. Deze rapportage heeft geleid tot bestreden besluit 2.
In een reactie op de rapportage van de verzekeringsarts b&b van 14 december 2020 en bestreden besluit 2 heeft eiseres aangevoerd dat nog steeds in onvoldoende mate rekening is gehouden met haar beperkingen. Eiseres heeft haar beroepsgronden nader onderbouwd met het medisch advies van verzekeringsarts-medisch adviseur [naam verzekeringsarts 3] van 19 februari 2021, een brief van oogarts [naam oogarts 1] van 3 oktober 2020 en een brief van oogarts [naam oogarts 2] van 31 december 2020.
De verzekeringsarts b&b heeft op 26 april 2021 in een reactie op de beroepsgronden van eiseres aanvullend gerapporteerd. De verzekeringsarts b&b rapporteert dat de door eiseres ingebrachte medische informatie geen aanleiding geeft het eerdere standpunt te wijzigen. Ten aanzien van de oogklachten overweegt de verzekeringsarts b&b als volgt. Eiseres was op de datum in geding niet onder behandeling bij een oogarts en zij claimde in de bezwaarprocedure geen oogproblemen. In oktober 2020 heeft de huisarts haar pas verwezen naar de oogarts, waarna de oogarts op 3 oktober 2020 enkel aangeeft ‘risico op oogaandoening’. Op 31 december 2020, negen maanden na de datum in geding, zijn wel oogafwijkingen gevonden. Uit de brief van oogarts [naam oogarts 1] van 12 mei 2017 blijkt dat op dat moment geen oogheelkundige pathologie bestond bij eiseres.
Ten aanzien van de urenbeperking overweegt de verzekeringsarts b&b als volgt. Er is nog niet onderbouwd op basis van welke geobjectiveerde afwijkingen er een medische noodzaak is voor een urenbeperking. Uit de brief van oogarts [naam oogarts 2] van 31 december 2020 volgt niet dat de hypersensitiviteit voor glasvochttroebelingen kan worden veroorzaakt door het verrichten van arbeid gedurende 8 uur per dag. Voor het overige verwijst de verzekeringsarts b&b naar haar rapportage van 10 juli 2020.
4.3
De rechtbank oordeelt als volgt over het medisch onderzoek. Uit de rapportages van de verzekeringsartsen blijkt dat zij op de hoogte waren van de door eiseres gestelde klachten, waaronder pijnklachten en vermoeidheidsklachten. Bij de opstelling van de FML is met het geobjectiveerde deel van de klachten rekening gehouden. De verzekeringsarts b&b heeft zodanige beperkingen aangenomen dat eiseres al is aangewezen op fysiek lichte arbeid. De informatie die eiseres in beroep heeft overgelegd geeft de rechtbank geen aanleiding te twijfelen aan de belastbaarheid die de verzekeringsartsen hebben aangenomen. Daarbij is in aanmerking genomen dat de verzekeringsarts b&b heeft geoordeeld dat door eiseres geen nadere medische gegevens zijn overgelegd waaruit zou moeten blijken dat er sprake is van een urenbeperking op medische gronden, dat bij eiseres sprake is van gewoontegedrag, geen ziekte of gebrek, en dat er medisch gezien geen noodzaak bestaat voor meer slaap-/rustmomenten overdag. Ook heeft [naam verzekeringsarts 3] naar het oordeel van de verzekeringsarts b&b niet onderbouwd op basis van welke geobjectiveerde afwijkingen er een medische noodzaak is voor een urenbeperking. Een urenbeperking volgt ook niet uit de medische informatie van de oogartsen. De rechtbank oordeelt dat het medisch onderzoek van de verzekeringsartsen zorgvuldig is geweest en acht van belang dat [naam verzekeringsarts 3] niet uitgebreid heeft gemotiveerd wat de medische noodzaak voor het aannemen van een urenbeperking is. Hij verwijst met name naar het subjectieve dagverhaal van eiseres en de omstandigheid dat eiseres nooit meer dan 5 uur per dag re-integreerde. De rechtbank is van oordeel dat dat eiseres zowel in bezwaar als in beroep een medische noodzaak voor het aannemen van een urenbeperking onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt.
Niet gebleken is dat in de FML van 14 december 2020 de beperkingen van eiseres zijn onderschat. Voor de verdere beoordeling gaat de rechtbank dan ook uit van de belastbaarheid die is neergelegd in die FML.
5.
Geschiktheid voor de functies
5.1
Arbeidsdeskundige b&b [naam arbeidsdeskundige] van het UWV heeft, rekening houdend met de vastgestelde FML de volgende functies ten grondslag gelegd aan de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid: Secretarieel medewerker (Sbc-code 315030), Samensteller kunststof en rubberindustrie (Sbc-code 271130) en Commercieel-administratief medewerker (Sbc-code 516110).
5.2
Eiseres heeft aangevoerd dat deze functies ten onrechte geschikt worden geacht.
Hiertoe heeft eiseres aangevoerd dat, doordat zij aanvullend beperkt dient te worden geacht, met name ten aanzien van de urenbeperking, zij niet geschikt is voor de geduide functies.
5.3
De rechtbank ziet geen reden om te oordelen dat de voor eiseres geselecteerde functies in medisch opzicht niet passend zijn. De rechtbank verwijst naar de rapportage van de arbeidsdeskundige b&b van 23 december 2020. Daarin is inzichtelijk gemotiveerd dat, uitgaande van de vastgestelde beperkingen, eiseres de werkzaamheden kan verrichten die verbonden zijn aan deze functies. Haar standpunt dat zij niet in staat is de geduide functies te verrichten, vloeit voort uit haar opvatting dat haar medische beperkingen zijn onderschat. Zoals de rechtbank in overweging 4.3 heeft geconcludeerd is die opvatting niet juist. De hiervoor genoemde functies mochten worden gebruikt voor de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid.
6.
Mate van arbeidsongeschiktheid
Op basis van de inkomsten die eiseres met de geduide functies kan verdienen, heeft het UWV een berekening gemaakt die leidt tot een mate van arbeidsongeschiktheid van 26,44%. Omdat eiseres tegen deze berekening geen gronden naar voren heeft gebracht, gaat de rechtbank uit van deze mate van arbeidsongeschiktheid.
Dit betekent dat het UWV terecht de mate van arbeidsongeschiktheid per 4 maart 2020 heeft vastgesteld op de arbeidsongeschiktheidsklasse 25-35%. Het beroep tegen bestreden besluit 2 zal dan ook ongegrond worden verklaard.
7.
Conclusie
Het UWV heeft bij bestreden besluit 2 bestreden besluit 1 gewijzigd. Het beroep heeft, gelet op het bepaalde in artikel 6:19 van de Awb, mede betrekking op bestreden besluit 2. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres geen procesbelang meer bij de inhoudelijke beoordeling van het beroep tegen bestreden besluit 1, nu bestreden besluit 2 hiervoor in de plaats is getreden. Dit betekent dat het beroep, voor zover gericht tegen bestreden besluit 1, niet-ontvankelijk zal worden verklaard.
Het beroep tegen bestreden besluit 2 wordt ongegrond verklaard.
8.
Proceskosten en griffierecht
Aangezien bestreden besluit 2 ten tijde van het instellen van beroep tegen bestreden besluit
1 nog niet was genomen, ziet de rechtbank wel aanleiding om het UWV te veroordelen in de proceskosten die eiseres voor het instellen van beroep heeft gemaakt. Eiseres is immers door het nemen van het bestreden besluit 2 in een andere arbeidsongeschiktheidsklasse ingedeeld.
Ten tijde van de zitting was bestreden besluit 2 wel genomen, en het van rechtswege daartegen gerichte beroep is ongegrond verklaard, zodat een vergoeding daarvoor achterwege blijft. De proceskosten worden berekend volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht. Het UWV wordt, voor zover dit het bestreden besluit 1 betreft, veroordeeld om de kosten van rechtsbijstand te vergoeden. Deze kosten stelt de rechtbank vast op € 2.244,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor de hoorzitting en 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 748,‑ en een wegingsfactor 1). Ook bepaalt de rechtbank dat het UWV het door eiseres betaalde griffierecht dient te vergoeden.
Beslissing
De rechtbank:
  • verklaart het beroep voor zover gericht tegen bestreden besluit 1 niet-ontvankelijk;
  • verklaart het beroep voor zover gericht tegen bestreden besluit 2 ongegrond;
  • draagt het UWV op het betaalde griffierecht van € 48,- aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt het UWV in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 2.244,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.J.M. de Weert, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.M. Pasmans, griffier, op 24 augustus 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
De griffier is niet in de gelegenheid de uitspraak mede te ondertekenen.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.