Op 24 augustus 2021 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen een eiser en het UWV, waarbij de eiser in beroep ging tegen de weigering van een WIA-uitkering. De eiser, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. J.W. van de Wege, had eerder een uitkering aangevraagd die op 5 december 2019 geweigerd was. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, na een zorgvuldige beoordeling van de medische situatie van de eiser. Tijdens de zitting op 3 juni 2021 werd de eiser bijgestaan door zijn gemachtigde, terwijl het UWV vertegenwoordigd was door mr. A.P.J. Mijs. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzekeringsartsen van het UWV voldoende rekening hebben gehouden met de medische klachten van de eiser, waaronder een ongespecificeerde persoonlijkheidsstoornis en depressieve klachten. De rechtbank concludeerde dat de medische beoordeling van de verzekeringsartsen adequaat was en dat de eiser niet voldeed aan de criteria voor een WIA-uitkering, aangezien zijn mate van arbeidsongeschiktheid onder de 35% lag. De rechtbank heeft de argumenten van de eiser, die stelde dat zijn beperkingen niet goed waren ingeschat, niet overtuigend geacht. De rechtbank heeft de beslissing van het UWV om de WIA-uitkering te weigeren per 5 december 2019 bevestigd en het beroep ongegrond verklaard.