ECLI:NL:RBZWB:2021:4296

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
26 augustus 2021
Publicatiedatum
26 augustus 2021
Zaaknummer
02-216448-20
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zedendelict door werkgever met minderjarige werknemer, bewezenverklaring en strafoplegging

Op 26 augustus 2021 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het meermalen betasten van de penis en billen van een minderjarige werknemer, [Slachtoffer 1], die op dat moment nog geen zestien jaar oud was. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 12 augustus 2021, waarbij de verdachte niet aanwezig was, maar zijn raadsman wel. De officier van justitie, mr. A.L. Gaillard, presenteerde het bewijs en de verdediging betwistte de bewijsvoering, met de stelling dat er onvoldoende steunbewijs was voor de verklaring van het slachtoffer.

De rechtbank oordeelde dat er voldoende wettig bewijs was voor de beschuldigingen, onderbouwd door de verklaringen van [Slachtoffer 1] en zijn vader, evenals eerdere aangiften van andere slachtoffers. De rechtbank benadrukte dat zedenzaken vaak moeilijk te bewijzen zijn, maar dat de combinatie van verklaringen en ondersteunend bewijs in dit geval voldoende was om tot een bewezenverklaring te komen. De verdachte werd schuldig bevonden aan het plegen van ontuchtige handelingen met [Slachtoffer 1] in de periode van 1 juli 2018 tot en met 25 december 2018.

Bij de strafoplegging hield de rechtbank rekening met de ernst van de feiten, de kwetsbaarheid van het slachtoffer en het machtsmisbruik door de verdachte als werkgever. De officier van justitie had een taakstraf van 200 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 maanden geëist. Uiteindelijk legde de rechtbank een taakstraf van 100 uur op, te vervangen door 50 dagen hechtenis, en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 maand met een proeftijd van 2 jaar. De rechtbank benadrukte het belang van de bescherming van minderjarigen en de noodzaak om herhaling van dergelijk gedrag te voorkomen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/216448-20
vonnis van de meervoudige kamer van 26 augustus 2021
in de strafzaak tegen
[Verdachte]
geboren op [Geboortedag] 1970 te [Geboorteplaats ] ,
wonende te [Adres] ,
raadsman mr. J.J.J. van Rijsbergen, advocaat te Breda.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 12 augustus 2021. Verdachte is niet verschenen. Wel is verschenen zijn gemachtigde raadsman. De officier van justitie
mr. A.L. Gaillard en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat
verdachte zich meerdere malen schuldig heeft gemaakt aan het over de kleding betasten van de penis en billen van [Slachtoffer 1] terwijl [Slachtoffer 1] nog geen zestien jaar was.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan hetgeen aan hem ten laste wordt gelegd en baseert zich daarbij op de bewijsmiddelen in het dossier.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen.
Het dossier omvat geen steunbewijs voor de verklaring van [Slachtoffer 1] . De verklaring van zijn vader betreft een de auditu-verklaring en de bijgevoegde aangifte uit 2015 levert samen met de verklaring van [Slachtoffer 1] niet een zodanig onderscheidende modus operandi op dat deze verklaringen over en weer tot ondersteunend schakelbewijs kunnen dienen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Aan verdachte is een zedendelict ten laste gelegd. Zedenzaken kenmerken zich in het algemeen door het feit dat zij zich voordoen in een situatie waarbij slechts twee personen aanwezig zijn: een verondersteld slachtoffer en een veronderstelde dader. Indien de veronderstelde dader ontkent, moet de rechter beoordelen of aan het bewijsminimum is voldaan. De bewijsminimumregel van artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) houdt in dat het bewijs dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend kan worden aangenomen op de verklaring van één getuige. De Hoge Raad heeft het belang van deze bepaling bij herhaling onderstreept door te overwegen dat deze strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat zij de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen ingeval de door één getuige genoemde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal. Daar staat echter tegenover dat een geringe mate aan steunbewijs in combinatie met de verklaring van de aangever voldoende wettig bewijs kan opleveren.
De rechtbank stelt, gelet op de bewijsmiddelen, het volgende vast.
[Slachtoffer 1] heeft verklaard dat hij op een zaterdag voor het eerst kwam werken in het bedrijf van verdachte. Op de eerste werkdag stelde verdachte hem meteen al ongepaste vragen en maakte impertinente opmerkingen. [Slachtoffer 1] verklaarde op de eerste dag meteen ook betast te zijn door verdachte. Dit was over de broek en duurde een paar seconden. [Slachtoffer 1] zei dat hij dat niet wilde, maar toch deed verdachte het hierna nog een keer. Aan het einde van de dag kreeg [Slachtoffer 1] 226 euro. Dat was zijn loon voor de maand die nog moest komen. Hij kreeg dit nu al als voorschot, waarbij verdachte zei dat hij zijn mond moest houden. Steeds wanneer [Slachtoffer 1] in de dagen en weken daaropvolgend bij verdachte ging werken vertoonde verdachte dit gedrag. Iedere keer zei hij dingen, raakte [Slachtoffer 1] aan op zijn billen of rug en als [Slachtoffer 1] zei dat hij dat niet wilde of verdachte weg duwde, pakte verdachte hem vast en betastte zijn penis. Verdachte heeft [Slachtoffer 1] ongeveer vijf keer bij zijn geslachtsdeel gepakt. De eerste keer was in de garage. De tweede keer was in het magazijn boven de showroom. Het betasten duurde toen langer dan de eerste keer. De derde keer was in de stalling en de vierde keer in een caravan in de showroom. Van de vijfde keer weet [Slachtoffer 1] zich niet meer goed te herinneren waar dat was.
De rechtbank ziet geen reden om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaring van [Slachtoffer 1] . Deze verklaring wordt op een aantal onderdelen ook bevestigd door de verklaring van zijn vader. Zo verklaarde deze dat [Slachtoffer 1] na zijn eerste werkdag meteen zei dat hij niet meer terug ging, omdat hij op zijn kont getikt was. Ook heeft zijn vader verklaard dat hij heeft gezien dat [Slachtoffer 1] op de eerste dag met een loon van ongeveer 250 euro thuis kwam. Hij is toen langs gegaan om te kijken wat voor bedrijf het was. Daarnaast ziet de rechtbank ondersteuning in de verklaring van verdachte, die bij de politie erkende dat het best zou kunnen dat hij op de eerste dag heeft gevraagd of [Slachtoffer 1] homo is en dat er altijd wordt gedold met de jongens.
De rechtbank acht, gelet op het voorgaande, sprake van voldoende steunbewijs voor de aangifte en acht daarmee sprake van voldoende wettig bewijs voor het ten laste gelegde. De volgende vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of de rechtbank ook de overtuiging heeft dat het feit door verdachte is gepleegd. De rechtbank overweegt in dat kader als volgt.
In het dossier zit een aangifte die namens [Slachtoffer 2] is gedaan in 2015. Namens en door [Slachtoffer 2] werd verklaard dat hij is gaan werken in het bedrijf van verdachte. Er werden door verdachte vanaf de tweede dag seksistische opmerkingen gemaakt als grapje. Op de vierde zaterdag dat [Slachtoffer 2] kwam werken, werd hij door verdachte betast. Dit was over de broek en duurde vijf seconden. [Slachtoffer 2] heeft vervolgens tegen verdachte gezegd dat hij dat niet wilde, maar toch gebeurde het weer. In totaal heeft verdachte [Slachtoffer 2] drie keer vastgepakt, buiten zijn broek. Twee keer gebeurde dit in een caravan en een keer toen hij werkzaamheden aan een caravan moest verrichten en door verdachte werd opgetild. Toen duurde het vastpakken langer.
De rechtbank stelt vast dat er tussen de door en namens [Slachtoffer 1] en [Slachtoffer 2] afgelegde verklaringen grote overeenkomsten bestaan ten aanzien van het handelen van verdachte. Beide jongens benoemen het feit dat er door verdachte vrijwel meteen nadat zij waren gestart bij het bedrijf ongepaste vragen werden gesteld en seksistische opmerkingen werden gemaakt. Bij beide jongens was sprake van betasten van de penis over de broek en vond dat betasten al meteen op de eerste of tweede werkdag plaats. De eerste keer was dit een paar seconden, maar daarna werd dat langer. Het betasten vond telkens plaats op zaterdag, waarbij de jongens voor het verrichten van een opdracht naar een aparte ruimte werden gestuurd. Beide jongens hebben aangegeven dat ze het betasten niet wilden, maar dat verdachte vervolgens toch door ging.
Voornoemde overeenkomsten sterken de rechtbank in haar overtuiging dat verdachte het tenlastegelegde feit heeft gepleegd.
Verder blijkt uit het dossier dat verdachte in 2017 door de politie is gecontroleerd, toen hij op een parkeerplaats in zijn auto zat met een jongen van wie de leeftijd door de politie werd geschat op een jaar of 16. De broeksriem van verdachte was los en zijn knoop en gulp waren open. Verdachte verklaarde toen op vragen van de politie dat hij even een verzetje wilde. De jongen bleek 19 jaar te zijn en gaf aan via internet te zijn benaderd door verdachte. Hij zou betaald krijgen voor het verrichten van seksuele handelingen bij verdachte.
De seksuele interesse van verdachte in jonge jongens die uit deze politiecontrole blijkt, sterkt de rechtbank eveneens in haar overtuiging dat verdachte het tenlastegelegde feit heeft gepleegd.
Verdachte is niet ter zitting verschenen. Hij heeft bij de politie wel een verklaring afgelegd, maar daarbij aantoonbaar niet de waarheid gesproken. Zo heeft hij verklaard dat het niet klopt dat hij [Slachtoffer 1] een geldbedrag van 226 euro zou hebben gegeven op zijn eerste werkdag, terwijl dit door de vader van [Slachtoffer 1] is bevestigd.
De rechtbank acht gelet op het voorgaande niet alleen sprake van voldoende wettig bewijs voor het ten laste gelegde, maar acht ook sprake van overtuigend bewijs, gelet op de gebezigde bewijsmiddelen.
De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van het aan verdachte tenlastegelegde feit.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
in de periode van 01 juli 2018 tot en met 25 december 2018 te Bosschenhoofd, in de gemeente Halderberge,
met [Slachtoffer 1] (geboren op [Geboortedag slachtoffer 1] 2003), die toen de leeftijd van zestien
jaren nog niet had bereikt,
meermalen buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd,
te weten: het (over de kleding heen) vastpakken en betasten en aanraken en wrijven
van/over de penis en van de billen van die genoemde [Slachtoffer 1] .
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een taakstraf van 200 uur, te vervangen door 100 dagen hechtenis en daarnaast een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 maanden met een proeftijd van 2 jaar.
6.2
Het standpunt van de verdediging
Door de verdediging is geen strafmaatverweer gevoerd. Wel is benadrukt dat media-aandacht voor deze zaak schadelijk kan zijn voor verdachte en zijn bedrijf.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het over de broek betasten van de penis en billen van [Slachtoffer 1] . [Slachtoffer 1] was toen 15 jaar oud en had zijn eerste bijbaantje in het bedrijf van verdachte. Meteen op zijn eerste werkdag werden er door verdachte ongepaste, seksueel getinte vragen gesteld en ook werd [Slachtoffer 1] meteen op de eerste werkdag door verdachte betast. Uiteindelijk is [Slachtoffer 1] vijf keer door verdachte betast. Hierdoor heeft verdachte op ernstige wijze de lichamelijke integriteit van [Slachtoffer 1] geschonden en een normale en gezonde seksuele ontwikkeling, waar ieder kind recht op heeft, mogelijk doorkruist. De rechtbank rekent het verdachte zwaar aan dat hij daarbij misbruik heeft gemaakt van zijn machtspositie als werkgever, terwijl hij kon weten dat [Slachtoffer 1] ook vanwege het leeftijdsverschil een gemakkelijk en kwetsbaar doelwit was.
Uit het strafblad van verdachte blijkt dat hij niet eerder is veroordeeld voor een strafbaar feit.
Ook slaat de rechtbank acht op het reclasseringsrapport dat over verdachte is opgemaakt. Hieruit blijkt dat er bij verdachte sprake is van stabiliteit op de praktische leefgebieden. Zo heeft hij een zinvolle dagbesteding, zijn zijn financiën op orde en heeft hij huisvesting. Hij is al jaren gehuwd en er lijken geen problemen in de relatie te bestaan. Voorts waren en zijn er geen aanwijzingen voor psychische problemen of een problematisch middelengebruik. Het is opmerkelijk dat verdachte steeds opnieuw met minderjarige jongens en seksuele handelingen in verband wordt gebracht. Toch zijn er geen zorgwekkende signalen meer waarneembaar sinds 2018. Het risico op algemene recidive als ook het risico op recidive in seksuele delicten wordt ingeschat op laag. Geadviseerd wordt dan ook om geen bijzondere voorwaarden op te leggen. Er zijn geen contra-indicaties voor de oplegging van een werkstraf. Daarbij wordt geadviseerd om een proeftijd op te leggen.
Daarnaast houdt de rechtbank rekening met het tijdsverloop in deze zaak. Er zijn inmiddels twee jaar verstreken sinds de aanhouding van verdachte. Verdachte heeft, zo is ter zitting door de verdediging opgemerkt, in de tussentijd besloten om geen minderjarige jongens meer aan te nemen in zijn bedrijf. De rechtbank vindt dat een goede ontwikkeling.
De rechtbank zal aan verdachte een taakstraf van 100 uur opleggen, te vervangen door 50 dagen hechtenis. Daarnaast zal de rechtbank aan verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen voor de duur van 1 maand met een proeftijd van 2 jaar, teneinde de ernst van het feit te benadrukken en verdachte ervan te weerhouden nieuwe strafbare feiten te plegen.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 247 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen, meermalen gepleegd;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 100 (honderd) uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
50 (vijftig) dagen;
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 1 (één) maand voorwaardelijk met een proeftijd van 2 (twee) jaar;
- bepaalt dat deze straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.A.M. Wijffels, voorzitter, mr. N. van der Ploeg-Hogervorst en mr. E.F. Bethlehem, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C.E.A.M. van der Ven - van de Riet, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 26 augustus 2021.
Mr. Van der Ploeg-Hogervorst, mr. Bethlehem en de griffier zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

9.Bijlage I

De tenlastelegging
hij op een of meerdere tijdstip(pen),in of omstreeks de periode van 01 juli 2018 tot
en met 25 december 2018 te Bosschenhoofd, in de gemeente Halderberge,
met [Slachtoffer 1] (geboren op [Geboortedag slachtoffer 1] 2003), die toen de leeftijd van zestien
jaren nog niet had bereikt, meermalen, in elk geval één of meerdere malen buiten
echt, (telkens) een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, te weten: het
(over de kleding heen) vastpakken en/of betasten en/of aanraken en/of wrijven
van/over de penis, in elk geval van de schaamstreek en/of van/over de billen van
die genoemde [Slachtoffer 1] .
( art 247 Wetboek van Strafrecht )