Op 26 augustus 2021 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het meermalen betasten van de penis en billen van een minderjarige werknemer, [Slachtoffer 1], die op dat moment nog geen zestien jaar oud was. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 12 augustus 2021, waarbij de verdachte niet aanwezig was, maar zijn raadsman wel. De officier van justitie, mr. A.L. Gaillard, presenteerde het bewijs en de verdediging betwistte de bewijsvoering, met de stelling dat er onvoldoende steunbewijs was voor de verklaring van het slachtoffer.
De rechtbank oordeelde dat er voldoende wettig bewijs was voor de beschuldigingen, onderbouwd door de verklaringen van [Slachtoffer 1] en zijn vader, evenals eerdere aangiften van andere slachtoffers. De rechtbank benadrukte dat zedenzaken vaak moeilijk te bewijzen zijn, maar dat de combinatie van verklaringen en ondersteunend bewijs in dit geval voldoende was om tot een bewezenverklaring te komen. De verdachte werd schuldig bevonden aan het plegen van ontuchtige handelingen met [Slachtoffer 1] in de periode van 1 juli 2018 tot en met 25 december 2018.
Bij de strafoplegging hield de rechtbank rekening met de ernst van de feiten, de kwetsbaarheid van het slachtoffer en het machtsmisbruik door de verdachte als werkgever. De officier van justitie had een taakstraf van 200 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 maanden geëist. Uiteindelijk legde de rechtbank een taakstraf van 100 uur op, te vervangen door 50 dagen hechtenis, en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 maand met een proeftijd van 2 jaar. De rechtbank benadrukte het belang van de bescherming van minderjarigen en de noodzaak om herhaling van dergelijk gedrag te voorkomen.