Op 24 augustus 2021 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak waarbij een stichting beroep had ingesteld tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Sluis. Het betrof een omgevingsvergunning voor de bouw van een voetgangersbrug aan de Kaai, nabij huisnummer [huisnummer]. De stichting verzocht om een voorlopige voorziening, omdat zij meende dat het besluit tot verlening van de vergunning onbevoegd was genomen en dat er mogelijk ook een monumentenvergunning vereist was. Daarnaast stelde de stichting dat de noodzaak voor de aanleg van de brug niet was onderbouwd.
De voorzieningenrechter oordeelde dat de stichting onvoldoende concreet had gemaakt dat zij door het besluit rechtstreeks in haar belangen werd getroffen, zoals vereist is volgens de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De statutaire doelstellingen van de stichting waren te algemeen geformuleerd en de stichting had niet aangetoond dat zij een rechtstreeks belang had bij de omgevingsvergunning. De voorzieningenrechter verwees naar eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State ter ondersteuning van zijn oordeel.
Uiteindelijk verklaarde de voorzieningenrechter het beroep van de stichting niet-ontvankelijk en wees het verzoek om voorlopige voorziening af. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. Deze uitspraak werd openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl en partijen werden op de hoogte gesteld van de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.