ECLI:NL:RBZWB:2021:4231
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen besluit UWV over recht op uitkering op grond van de Werkloosheidswet
In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 19 augustus 2021, betreft het een beroep van eiser tegen een besluit van het UWV waarin werd vastgesteld dat hij vanaf 26 februari 2020 geen recht had op uitbetaling van een WW-uitkering. Eiser, die als uitzendkracht werkzaam was, had op 1 maart 2020 een aanvraag ingediend voor een WW-uitkering. Het UWV had in een eerder besluit van 5 maart 2020 bepaald dat eiser verwijtbaar werkloos was geworden, omdat hij niet was verschenen op zijn werk. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het UWV verklaarde dit bezwaar ongegrond in een besluit van 2 oktober 2020.
Tijdens de zitting op 7 juli 2021 in Breda, heeft de rechtbank vastgesteld dat het UWV onvoldoende zorgvuldig onderzoek heeft verricht. Het UWV baseerde zijn standpunt enkel op e-mails van de werkgever en een telefoongesprek, zonder eiser de kans te geven om te reageren op de beschuldigingen. De rechtbank concludeert dat het UWV niet aannemelijk heeft gemaakt dat eiser verwijtbaar werkloos was, aangezien hij op 26 februari 2020 niet ingepland stond om te werken en op 3 maart 2020 zijn werkzaamheden hervatte. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit en draagt het UWV op om binnen acht weken een nieuw besluit te nemen over de uitbetaling van de WW-uitkering. Tevens wordt het UWV veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiser.