ECLI:NL:RBZWB:2021:4220

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
13 augustus 2021
Publicatiedatum
18 augustus 2021
Zaaknummer
AWB- 21_3472 VV
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening inzake intrekking terrasvergunning gemeente Zundert

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 13 augustus 2021 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, een horecaondernemer, had bezwaar gemaakt tegen het besluit van de burgemeester van de gemeente Zundert, dat op 9 augustus 2021 was genomen. In dit besluit werd de terrasvergunning van verzoeker ingetrokken op basis van artikel 1:6, onder c, van de Algemene plaatselijke Verordening gemeente Zundert 2020. De burgemeester stelde dat verzoeker de geplaatste terrasvoorzieningen, zoals tafels, stoelen en parasols, vóór 13 augustus 2021 diende te verwijderen.

De voorzieningenrechter overwoog dat op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een voorlopige voorziening kan worden getroffen indien onverwijlde spoed dat vereist. Echter, de voorzieningenrechter oordeelde dat verzoeker niet aannemelijk had gemaakt dat er sprake was van een spoedeisend belang. Hoewel verzoeker stelde dat hij omzet zou verliezen door de intrekking van de terrasvergunning, werd opgemerkt dat een financieel belang op zichzelf geen reden is voor het treffen van een voorlopige voorziening. Verzoeker had niet onderbouwd dat zijn bedrijf onmiddellijk in gevaar kwam door de beslissing.

Daarnaast werd vastgesteld dat er geen evident onrechtmatig besluit was van de burgemeester, wat ook een voorwaarde is voor het treffen van een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen grond was voor het oordeel dat het bestreden besluit in de hoofdzaak niet in stand zou blijven. Daarom werd het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, zonder dat er aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl en er stond geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/3472 HOREC VV

uitspraak van 13 augustus 2021 van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[naam verzoeker], te [vestigingsplaats verzoeker], verzoeker

en

de burgemeester van de gemeente Zundert, verweerder.

Procesverloop

Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 9 augustus 2021 van de burgemeester (bestreden besluit). In dat besluit heeft de burgemeester de terrasvergunning van verzoeker ingetrokken op grond van artikel 1:6, onder c, van de Algemene plaatselijke Verordening gemeente Zundert 2020. Volgens het bestreden besluit dient verzoeker de geplaatste terrasvoorzieningen, tafels, stoelen en parasols vóór vrijdag 13 augustus 2021 te verwijderen en verwijderd te houden.
Op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een zitting achterwege gebleven.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is niet aannemelijk dat verzoeker een spoedeisend belang heeft bij het verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker zal omzet verliezen, omdat de gemeentegrond niet meer gebruikt mag worden als terras. Volgens vaste rechtspraak [1] is een financieel belang op zichzelf geen reden om een voorlopige voorziening te treffen. Dit ligt anders wanneer aannemelijk is gemaakt dat een financiële noodsituatie dreigt.
Verzoeker heeft niet gesteld en onderbouwd dat het voortbestaan van zijn bedrijf onmiddellijk in gevaar komt indien hij de beslissing op zijn bezwaarschrift moet afwachten. De voorzieningenrechter acht ook niet op voorhand aannemelijk dat verzoeker onevenredig financieel nadeel zal ondervinden, omdat verzoeker zijn horecabedrijf mag blijven exploiteren. Verzoeker is daarmee verzekerd van inkomsten. Indien in bezwaar of (hoger) beroep zal blijken dat de burgemeester ten onrechte beperkingen heeft aangebracht in de exploitatie van het horecabedrijf staat het verzoeker vrij om vergoeding van eventueel gederfde inkomsten te vragen.
3. Bij het ontbreken van voldoende spoedeisend belang bij het treffen van een voorlopige voorziening, zoals hier het geval is, bestaat slechts aanleiding voor het niettemin treffen van een voorlopige voorziening indien – ook zonder diepgaand onderzoek naar de relevante feiten en/of het recht – zeer ernstig moet worden betwijfeld of het door de burgemeester ingenomen standpunt juist is en het bestreden besluit in de hoofdzaak in stand zal blijven. Er moet, met andere woorden, sprake zijn van een evident onrechtmatig besluit. De voorzieningenrechter ziet in wat verzoeker heeft aangevoerd geen grond voor dat oordeel.
4. Dit betekent dat de voorzieningenrechter het verzoek van verzoeker tot het treffen van een voorlopige voorziening zal afwijzen. Gegeven dit oordeel is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.P. Hertsig, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. N. van Asten, griffier, op 13 augustus 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid om de uitspraak te tekenen.
voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie onder andere ABRvS 21 januari 2021, ECLI:NL:RVS:2021:91, r.o. 4.