ECLI:NL:RBZWB:2021:418

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
27 januari 2021
Publicatiedatum
1 februari 2021
Zaaknummer
AWB- 19 _ 4625
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering UWV om WIA-uitkering toe te kennen na herzieningsverzoek

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 27 januari 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door mr. M. de Bluts, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). Eiseres had een WIA-uitkering aangevraagd, maar het UWV had eerder geweigerd om deze toe te kennen. Eiseres heeft meerdere keren bezwaar gemaakt tegen de besluiten van het UWV, maar deze werden steeds ongegrond verklaard. De rechtbank had eerder in 2018 al een besluit van het UWV vernietigd, maar het UWV bleef bij zijn standpunt dat eiseres minder dan 35% arbeidsongeschikt was.

In het bestreden besluit van 8 augustus 2019 heeft het UWV opnieuw geweigerd om de WIA-uitkering toe te kennen, waarop eiseres beroep heeft ingesteld. De rechtbank heeft vastgesteld dat het UWV niet onterecht heeft geweigerd om terug te komen op het eerdere besluit van 5 januari 2016. Eiseres heeft niet voldoende nieuwe feiten of omstandigheden aangetoond die een herziening van het besluit rechtvaardigen. De rechtbank oordeelde dat het UWV zorgvuldig had gehandeld en dat de medische rapportages niet voldoende onderbouwd waren om aan te nemen dat er sprake was van toegenomen beperkingen.

De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard, wat betekent dat de weigering van het UWV om de WIA-uitkering toe te kennen standhoudt. Eiseres heeft geen recht op proceskostenvergoeding of terugbetaling van griffierechten, aangezien haar beroep ongegrond is verklaard. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 19/4625 WIA

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 januari 2021 in de zaak tussen

[naam eiseres] te [plaatsnaam] , eiseres,

gemachtigde: mr. M. de Bluts,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV)
,verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 19 mei 2017 (primaire besluit) heeft het UWV geweigerd terug te komen van het besluit (op bezwaar) van 5 januari 2016 inzake de weigering aan eiseres met ingang van 8 september 2014 een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) toe te kennen.
In het besluit van 29 november 2017 heeft het UWV het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen dit besluit beroep ingesteld. Deze rechtbank heeft dat beroep op
1 mei 2018 gegrond verklaard en het besluit op bezwaar van 29 november 2017 vernietigd (zaaknummer 18/24).
In het besluit van 8 augustus 2019 (bestreden besluit) heeft het UWV opnieuw beslist op het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit en dat ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het UWV heeft een verweerschrift en een aanvullend verweerschrift ingediend.
Het beroep zou worden besproken op de zitting van de rechtbank op 7 april 2020. Die zitting heeft in verband met het coronavirus geen doorgang gevonden. De rechtbank heeft bij brief van 2 april 2020 partijen de keuze geboden voor een nieuwe zitting of een andere manier van afdoening. Het UWV heeft toestemming gegeven voor het achterwege laten van een zitting. Eiseres heeft gekozen voor schriftelijke afdoening van de zaak en haar standpunt bij brief van 24 april 2020 nader toegelicht.
Partijen zijn vervolgens in de gelegenheid gesteld om te worden gehoord op een zitting. Het UWV heeft aangegeven daaraan geen behoefte te hebben. Eiseres heeft niet gereageerd. Op
4 november 2020 heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en meegedeeld dat binnen zes weken uitspraak zal worden gedaan. De uitspraaktermijn is met zes weken verlengd.

Overwegingen

1.
Feiten en omstandigheden
Eiseres is werkzaam geweest als inpakster. Voor dat werk is zij uitgevallen met psychische klachten. Na het doorlopen van de wachttijd is eiseres bij besluit van 9 december 2009 met ingang van 5 januari 2010 een WIA-uitkering geweigerd. Eiseres heeft tegen dat besluit bezwaar gemaakt. Het UWV heeft dat bezwaar op 17 augustus 2010 ongegrond verklaard.
Eiseres is vervolgens werkzaamheden gaan verrichten als huishoudelijk medewerkster. Voor dat werk is zij op 10 september 2012 uitgevallen vanwege rugklachten. Na het doorlopen van de wachttijd is bij besluit van 28 mei 2015 eiseres met ingang van 8 september 2014 een WIA-uitkering geweigerd, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Eiseres heeft tegen dat besluit bezwaar gemaakt. Het UWV heeft dat bezwaar met het besluit op bezwaar van 5 januari 2016 ongegrond verklaard. Aan dit besluit liggen onder meer de conclusies van verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) [naam verzekeringsarts b&b] van 26 oktober 2015 en een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 2 november 2015 ten grondslag. Eiseres heeft tegen het besluit op bezwaar van 5 januari 2016 beroep ingesteld bij deze rechtbank. De rechtbank heeft het beroep op 24 juni 2016 ongegrond verklaard (zaaknummer 16/842).
Op 5 april 2017 heeft eiseres aan het UWV verzocht om terug te komen van het besluit op bezwaar van 5 januari 2016 (herzieningsverzoek). Eiseres heeft daarbij het rapport ‘Multidisciplinair Onderzoek naar Mentale Belastbaarheid’ van psychiater [naam psychiater] en psycholoog [naam psycholoog] van 8 maart 2017 overgelegd.
Bij besluit van 19 mei 2017 (primair besluit) heeft het UWV geweigerd terug te komen van het besluit van 5 januari 2016.
Met het besluit op bezwaar van 29 november 2017 heeft het UWV het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard. Eiseres heeft tegen dit besluit beroep ingesteld. De rechtbank heeft dat beroep op 1 mei 2018 gegrond verklaard en het besluit op bezwaar van 29 november 2017 vernietigd (zaaknummer 18/24).
2.
Bestreden besluit
In het bestreden besluit heeft het UWV opnieuw beslist op het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit. Het UWV heeft dat bezwaar wederom ongegrond verklaard en het besluit op bezwaar van 5 januari 2016 niet herzien. De mate van arbeidsongeschiktheid van eiseres blijft met ingang van 8 september 2014 onveranderd minder dan 35%. Het UWV stelt dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn op grond waarvan het besluit van 5 januari 2016 zou moeten worden herzien en dat niet is gebleken van een verslechterde medische situatie van eiseres sinds 8 september 2014. Het UWV heeft zich daarbij gebaseerd op de conclusies van verzekeringsarts b&b [naam verzekeringsarts b&b 2] van 9 juli 2019.
3.
Beroepsgronden
Eiseres heeft samengevat aangevoerd dat het UWV ten onrechte haar mate van arbeidsongeschiktheid met ingang van 8 september 2014 heeft gehandhaafd op minder dan 35% en ten onrechte het besluit op bezwaar van 5 januari 2016 niet heeft herzien. Er zijn ten onrechte geen verslechterde medische situatie, dan wel toegenomen beperkingen aangenomen sinds 8 september 2014. Het UWV was voornemens om de situatie van eiseres te laten toetsen door een expert. Door eiseres is de afspraak met die expert afgezegd in verband met ziekte. Het UWV heeft er niet voor gekozen om een nieuwe afspraak te maken of aanvullende vragen te stellen, maar heeft een verzekeringsarts een beoordeling laten maken. Daardoor is het onderzoek volgens eiseres niet zorgvuldig geweest. Een verzekeringsarts kan dat volgens haar namelijk niet beoordelen. Daarmee is nog steeds niet zorgvuldig onderzocht of er aanleiding was voor de toekomst het besluit van 5 januari 2016 te herzien en of eiseres in aanmerking komt voor een WIA-uitkering. Volgens eiseres dient zij daarvoor wel in aanmerking te komen. Er is sprake van psychotische problematiek, zo blijkt ook uit de rapportage van [naam psychiater] en [naam psycholoog] , de aan haar voorgeschreven medicatie en de informatie van psychiater [naam psychiater 2] van 30 december 2019. Hieruit blijkt duidelijk een toename van de beperkingen. Alhoewel niet met zekerheid te zeggen is wanneer die toename is ontstaan, is het logisch dat de ingangsdatum daarvan een aantal jaren terug ligt en is het niet onacceptabel daarvoor de datum van de rapportage van [naam psychiater] en [naam psycholoog] van 7 maart 2017 aan te houden.
4.
Juridisch kader
Artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt:
1. Indien na een geheel of gedeeltelijk afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag wordt gedaan, is de aanvrager gehouden nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden.
2. Wanneer geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld, kan het bestuursorgaan zonder toepassing te geven aan artikel 4:5 de aanvraag afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende beschikking.
Het tweede lid van dit artikel kan analoog worden toegepast op een verzoek om terug te komen van een eerder besluit, hetherzieningsverzoek.
Onder nieuw gebleken feiten en omstandigheden wordt verstaan feiten of omstandigheden die ná het eerdere besluit zijn voorgevallen, dan wel feiten of omstandigheden die weliswaar vóór het eerdere besluit zijn voorgevallen, maar die niet vóór dat besluit konden worden aangevoerd. Nieuw gebleken feiten zijn ook bewijsstukken van al eerder gestelde feiten of omstandigheden, als deze bewijsstukken niet eerder konden worden overgelegd. Een medisch rapport op zich is niet aan te merken als een nieuw feit als bedoeld in artikel 4:6 van de Awb, maar uit een medisch rapport kan de aanwezigheid van een nieuw feit blijken.
Voor wat betreft de toepassing van artikel 4:6 van de Awb toetst de bestuursrechter aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden of het bestuursorgaan zich terecht, zorgvuldig voorbereid en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn. Als het bestreden besluit die toets doorstaat, kan de bestuursrechter niettemin aan de hand van wat betrokkene heeft aangevoerd evenwel tot het oordeel komen dat het besluit op de herhaalde aanvraag of het verzoek om terug te komen van een besluit evident onredelijk is.
5.
Oordeel van de rechtbank
In de uitspraak van deze rechtbank van 1 mei 2018 (zaaknummer 18/24) is geoordeeld dat het UWV het verzoek van eiseres om terug te komen van het besluit van 5 januari 2016 (over de weigering aan haar met ingang van 8 september 2014 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is) voor het verleden heeft kunnen afwijzen. Het UWV had echter naar het oordeel van de rechtbank ten onrechte niet onderzocht of er aanleiding was om voor de toekomst tot een ander oordeel over de arbeidsongeschiktheid te komen.
Gelet hierop kan in deze procedure uitsluitend aan de orde komen of het UWV op goede gronden heeft geweigerd voor wat betreft de toekomst terug te komen van het besluit van
5 januari 2016.
Het UWV heeft dat geweigerd, omdat niet aannemelijk is dat de belastbaarheid van eiseres per 8 september 2014 onjuist is vastgesteld, noch dat sprake is van toegenomen beperkingen na die datum. Het UWV baseert dat standpunt op de conclusies van verzekeringsarts b&b [naam verzekeringsarts b&b 2] . De verzekeringsarts b&b heeft in essentie gerapporteerd dat het rapport van psychiater [naam psychiater] (en psycholoog [naam psycholoog] ) van 8 maart 2017 niet voldoet aan de richtlijnen voor psychiatrische rapportages en dat zijn conclusies niet onderbouwd en niet concludent zijn. Zo is de conclusie dat de klachten van eiseres sinds 2014 zouden zijn toegenomen volgens de verzekeringsarts b&b niet onderbouwd en heeft [naam psychiater] ook niet vermeld welke klachten zijn toegenomen en waar die toename uit bestaat. Met het rapport van [naam psychiater] worden volgens het UWV daarom geen toegenomen beperkingen aangetoond. Voorts stelt het UWV dat doordat eiseres geen gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid tot een psychiatrische expertise ook anderszins niet aannemelijk is gemaakt dat er op 8 september 2014 te weinig beperkingen zijn aangenomen dan wel dat na deze datum sprake is geweest van toegenomen beperkingen.
De rechtbank ziet geen aanleiding de conclusies van de verzekeringsarts b&b onjuist te achten. Ook de rechtbank leidt uit de rapportage van [naam psychiater] niet af welke klachten zijn toegenomen en in welke zin. In dat rapport staat alleen ‘De situatie is verslechterd sinds 2014’. Bovendien is die vermelding opgenomen onder ‘Anamnese’, hetgeen betekent dat dat het eigen verhaal van eiseres betreft en niet een conclusie van [naam psychiater] .
Eiseres heeft gesteld dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is geweest, omdat zij niet is gezien door een expert en het UWV na afzegging van de afspraak met de expert er niet voor heeft gekozen om een nieuwe afspraak te maken of aanvullende vragen te stellen.
De rechtbank leidt uit het dossier af dat eiseres was uitgenodigd voor een expertiseonderzoek door psychiater [naam psychiater 3] op 24 juni 2019. Die afspraak heeft zij één uur voordien afgezegd in verband met ziekte. Het UWV heeft eiseres vervolgens in de gelegenheid gesteld aannemelijk te maken dat zij door ziekte niet in staat was om te verschijnen bij [naam psychiater 3] en gevraagd of zij een nieuwe afspraak met hem had gemaakt. Eiseres heeft van voormeld aanbod geen gebruik gemaakt, geen nieuwe afspraak gemaakt en laten weten dat het UWV maar moest doen wat hem goeddunkt. Vervolgens heeft de verzekeringsarts b&b onderzoek gedaan.
Naar het oordeel van de rechtbank kan onder deze omstandigheden niet gesteld worden dat het medisch onderzoek door het UWV onzorgvuldig is geweest. Dat eiseres geen gebruik heeft gemaakt van een onderzoek door een psychiater, waardoor alleen een onderzoek door een verzekeringsarts b&b heeft plaatsgevonden/kunnen plaatsvinden, dient voor haar rekening en risico te blijven. Voor zover eiseres stelt dat zij geen gebruik heeft kunnen maken van een onderzoek door een psychiater omdat zij ziek was, is dat niet onderbouwd.
In beroep heeft eiseres nog stukken over de medicatie, die aan haar in 2020 zou zijn voorgeschreven, en medische informatie van psychiater [naam psychiater 2] van
30 december 2019 overgelegd. Deze informatie bevestigt volgens eiseres haar psychotische symptomen. Onder verwijzing naar de rapportage van [naam psychiater] stelt eiseres dat het aannemelijk is dat hiervan reeds op 7 maart 2017 sprake was.
De rechtbank volgt eiseres niet in dit standpunt. Door [naam psychiater 2] is vermeld: ‘Depressieve stoornis: recidiverende episode – matig (primair)’. Hieruit blijkt naar het oordeel van de rechtbank niet dat eiseres psychotische symptomen heeft. En ook de medicatie maakt dit naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende aannemelijk. Hierin ziet de rechtbank dan ook evenmin aanleiding voor het oordeel dat het UWV voor de toekomst het besluit van 5 januari 2016 had moeten herzien.
6.
Conclusie
De rechtbank komt tot de slotsom dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat er op
8 september 2014 te weinig beperkingen zijn aangenomen, noch dat na deze datum sprake is van toegenomen beperkingen. Het UWV heeft dan ook voor de toekomst niet terug hoeven komen op het besluit van 5 januari 2016. De rechtbank acht de weigering terug te komen van dat besluit evenmin evident onredelijk. Die weigering houdt daarom stand. Het beroep zal ongegrond worden verklaard. Als gevolg daarvan is er geen reden voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.E.M. Marsé, rechter, in aanwezigheid van
mr. H.D. Sebel, griffier, op 27 januari 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
de griffier is niet in de gelegenheid
deze uitspraak mede te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.