In deze bestuursrechtelijke zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 16 augustus 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, eigenaar van een perceel in Oisterwijk, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oisterwijk. Eiser had beroep ingesteld tegen de invordering van een verbeurde dwangsom van € 5.000,- die was opgelegd wegens het in strijd met het bestemmingsplan gebruiken van zijn pand voor horecadoeleinden. Eiser stelde dat de invordering onrechtmatig was, omdat de last onder dwangsom alleen kan worden opgelegd voor nieuwe overtredingen en niet voor herhaling. De rechtbank oordeelde dat de last onder dwangsom terecht was opgelegd en dat het college bevoegd was om de dwangsom te innen. De rechtbank overwoog dat de last onder dwangsom was bedoeld om herhaling van de overtreding te voorkomen en dat er geen concreet zicht op legalisatie bestond, aangezien de tijdelijke omgevingsvergunning die eiser had verkregen, het gebruik van het pand voor feesten en partijen uitsloot. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en bevestigde de rechtmatigheid van de invordering van de dwangsom.