ECLI:NL:RBZWB:2021:4154

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
13 augustus 2021
Publicatiedatum
13 augustus 2021
Zaaknummer
02/190061-19
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schuld van verdachte aan belaging van ex-partner met stelselmatig contact

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 13 augustus 2021 uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan belaging van zijn ex-partner. De verdachte heeft gedurende een periode van drie weken veelvuldig contact opgenomen met het slachtoffer, waarbij hij meerdere keren van telefoonnummer wisselde. Dit gedrag heeft geleid tot een ernstige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de ex-partner.

De zaak werd inhoudelijk behandeld op 30 juli 2021, waarbij de officier van justitie, mr. C. de Pagter, en de raadsman van de verdachte, mr. Dunsbergen, hun standpunten naar voren brachten. De verdachte was niet aanwezig tijdens de zitting. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat de officier van justitie ontvankelijk was in de vervolging.

De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan belaging, ondanks de verdediging die aanvoerde dat er sprake was van een turbulente relatie en dat het gedrag van de aangeefster ook bijgedragen had aan de situatie. De rechtbank concludeerde dat de aard, duur, frequentie en intensiteit van het gedrag van de verdachte zodanig waren dat er sprake was van een stelselmatige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de ex-partner.

De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf op van 60 dagen, waarvan 43 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank hield rekening met de omstandigheden van de zaak, waaronder de turbulente relatie tussen de verdachte en het slachtoffer, maar oordeelde dat het gedrag van de verdachte onacceptabel was en dat er grenzen zijn aan wat binnen een relatie getolereerd kan worden.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/190061-19
vonnis van de meervoudige kamer van 13 augustus 2021
in de strafzaak tegen
[Verdachte]
geboren te [Geboorteplaats] op [Geboortedag] 1986
niet als ingezetene in de basisadministratie persoonsgegevens ingeschreven en zonder
bekende feitelijke woon- of verblijfplaats in Nederland
raadsman mr. Dunsbergen, advocaat te Breda

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 30 juli 2021, waarbij de officier van justitie, mr. C. de Pagter, en de gemachtigd raadsman hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. Verdachte is zelf niet ter zitting verschenen.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte zijn toenmalig partner gedurende ongeveer drie weken heeft belaagd.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie is van mening dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan belaging. Er is een klacht ingediend en aangifte gedaan. Uit het dossier volgt dat verdachte meerdere simkaarten gebruikt en veelvuldig naar aangeefster belt en e-mailt. Ook gaat verdachte bij aangeefster langs op de camping. Verdachte bekent ook te hebben geprobeerd contact te leggen. De aard van het contact leggen is stelselmatig en verdachte heeft hiermee inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van aangeefster.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen. Er is sprake van een turbulente relatie en aangeefster heeft zelf ook een aandeel in de communicatie en daardoor in het gedrag van verdachte. De duur is vrij beperkt en het is de vraag of het versturen van de berichten wederrechtelijk was. Uit het dossier volgt immers dat verdachte zich zorgen maakte over de kinderen en zijn spullen terug wilde. Dat zijn de redenen om contact op te nemen. Ook is het goed mogelijk dat aangeefster in de tenlastegelegde periode nog een telefoon had waarmee zij zelf contact opnam met verdachte. Aangeefster heeft dit in haar verhoor bij de rechter-commissaris niet ontkend. Er is dan ook twijfel over of er wederzijds contact heeft plaatsgevonden. Van belaging is in dat geval geen sprake.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
De rechtbank stelt op basis van de bewijsmiddelen vast dat verdachte in de periode van
21 juli 2019, de dag dat verdachte Nederland inreisde, tot en met 6 augustus 2019 veelvuldig contact heeft opgenomen met aangeefster door haar te bellen en (digitale) berichten te sturen. Verdachte ontkent dit ook niet.
De rechtbank is zich ervan bewust dat verdachte de berichten heeft gestuurd naar aanleiding van een geschil in de relationele sfeer. Deze relatie was, zo blijkt ook uit de zich in het dossier bevindende berichten die over en weer zijn verstuurd, turbulent. Dit betekent echter niet dat iedere vorm van gedrag binnen een dergelijke relatie moet worden getolereerd; er zitten grenzen aan. Dat verdachte in de tenlastegelegde periode in de ogen van aangeefster echt te ver is gegaan blijkt wel uit de moeite die aangeefster heeft gedaan om tot vervolging van het feit te kunnen komen. Zo heeft zij aangifte gedaan, een klacht ingediend en een advocaat ingeschakeld om een procedure ex artikel 12 Wetboek van Strafvordering te starten. De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is echter, of verdachte zich met zijn gedrag ook schuldig heeft gemaakt aan belaging in strafrechtelijke zin.
De rechtbank is van oordeel dat de aard, de duur, de frequentie en de intensiteit van de gedragingen van verdachte, de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden en de invloed daarvan op het persoonlijk leven en de persoonlijke vrijheid van zijn ex partner – naar objectieve maatstaven bezien – zodanig zijn geweest dat van een stelselmatige inbreuk op haar persoonlijke levenssfeer sprake is geweest.
De rechtbank verwijst hierbij in het bijzonder naar de grote hoeveelheid telefoontjes die verdachte heeft gepleegd en berichten die verdachte heeft verstuurd. Verdachte heeft aangeefster talloze keren gebeld, waarbij hij vaak binnen enkele minuten meerdere keren heeft geprobeerd aangeefster te bereiken. De inhoud van de berichten die verdachte naar aangeefster heeft gestuurd was vaak zeer agressief en dwingend. Verdachte schuwde in zijn pogingen om aangeefster met hem contact op te laten nemen geen agressie. Ook is verdachte wanneer aangeefster zijn nummer blokkeerde, meerdere keren van telefoonnummer gewisseld, gaan mailen, en doorgegaan met zijn gedrag. Het gedrag van verdachte in de tenlastegelegde periode kan niet anders worden gekwalificeerd dan als obsessief. Dat de periode waarin verdachte het contact heeft gezocht relatief beperkt was doet mede gezien de intensiteit aan de stelselmatigheid daaraan niet af.
Verdachte heeft op voornoemde, zeer indringende en obsessieve wijze geprobeerd om met aangeefster in contact te komen en heeft haar daardoor gedwongen te dulden dat hij contact met haar bleef opnemen. Ook heeft hij haar geprobeerd te dwingen contact met hem op te nemen. Hiermee staat de wederrechtelijkheid van het handelen van verdachte vast. Dat verdachte in enkele berichten te kennen heeft gegeven zich zorgen te maken om zijn kinderen, dan wel zijn spullen terug te willen, maakt ook niet dat de wederrechtelijkheid ontbreekt. Er is een groot aantal berichten verstuurd met een geheel andere strekking.
Anders dan de verdediging is de rechtbank van oordeel dat niet vast is komen te staan dat aangeefster zelf met een andere telefoon heeft gereageerd op de berichten van verdachte. Hiervoor bevinden zich onvoldoende concrete aanwijzingen in het dossier. Dat aangeefster heeft verklaard dat zij mogelijk meerdere nummers had, noch dat verdachte kennelijk achter een ander nummer van aangeefster wilde komen, maken dit anders. Bovendien zou het eventuele feit dat aangeefster zelf ook contact zou hebben opgenomen niet per se tot de conclusie leiden dat de wederrechtelijkheid van het handelen van verdachte ontbreekt. Verdachte is zelfs in strafrechtelijke zin, te ver gegaan in zijn handelen en daar is geen excuus voor.
De rechtbank acht niet bewezen dat het door verdachte in persoon contact leggen met aangeefster, voor zover daar sprake van was, een inbreuk vormt op de persoonlijke levenssfeer van aangeefster. Zij spreekt verdachte hiervan partieel vrij.
De rechtbank acht gelet op het bovenstaande wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich in de periode van 21 juli 2019 tot en met 6 augustus 2019 schuldig heeft gemaakt aan belaging.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op tijdstippen in de periode van 21 juli 2019 tot en met 6 augustus 2019 te Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op een anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [slachtoffer] , met het oogmerk die [slachtoffer] , te dwingen iets te doen of te dulden door:
- veelvuldig te bellen naar die [slachtoffer] en
- veelvuldig digitale berichten te sturen aan die [slachtoffer] .
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van vier maanden, waarvan 17 dagen onvoorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft de rechtbank verzocht om bij een veroordeling geen gevangenisstraf op te leggen waarvan het onvoorwaardelijke deel de duur van het voorarrest overschrijdt.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan belaging van zijn (toenmalig) levenspartner. Het gedrag van verdachte was bijzonder hinderlijk, agressief en zeer dwingend. Het slachtoffer is gedurende de tenlastegelegde periode voortdurend, ongewild, geconfronteerd met verdachte. Met zijn handelen heeft verdachte een forse inbreuk gemaakt op de privacy en de integriteit van het slachtoffer.
Voor belaging zijn geen landelijke oriëntatiepunten opgesteld. De rechtbank zoekt bij het bepalen van de hoogte van de straf aansluiting bij de straffen die doorgaans voor dit soort feiten worden opgelegd. De aard en ernst van het feit rechtvaardigt in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De rechtbank constateert dat verdachte niet recent voor een soortgelijk feit is veroordeeld.
Uit het dossier blijkt dat er sprake is (geweest) van een turbulente relatie tussen verdachte en het slachtoffer. In de berichten is te lezen dat voorafgaand aan de tenlastegelegde periode over en weer met modder wordt gegooid, waarbij scheldkanonnades meer regel zijn dan uitzondering. Er zitten echter wel grenzen aan het gedrag van een persoon, ook binnen een lastige relatie. Verdachte is in zijn gedrag te ver gegaan en de rechtbank rekent hem dit aan. Het lijkt er wel op dat het slachtoffer zelf de situatie tussen haar en verdachte door haar gedrag er niet altijd beter op maakte. Veel berichten gingen inderdaad over de kinderen van verdachte en het slachtoffer en kennelijk liep het contact over hen niet zo goed. De rechtbank houdt hier in strafmatigende zin rekening mee. Nu het feit van enige tijd geleden is en verdachte en het slachtoffer toch in ieder geval als verantwoordelijke ouders voort moeten, acht de rechtbank het niet wenselijk verdachte nu terug te sturen naar de gevangenis.
Alles overwegend acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 60 dagen, waarvan 43 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar, passend en geboden.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c en 285b van het Wetboek van zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4. is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:

belaging

- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 60 dagen, waarvan 43 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.C. Gillesse, voorzitter, mr. M.E.I. Beudeker en
mr. B.A.S.E. Maandag, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R.M. Heitzman, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 13 augustus 2021.