ECLI:NL:RBZWB:2021:4153

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
13 augustus 2021
Publicatiedatum
13 augustus 2021
Zaaknummer
02/800624-16
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Straatroof met geweld in Tilburg met letsel voor het slachtoffer

Op 13 augustus 2021 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan straatroof. De verdachte heeft op 10 september 2016 in Tilburg, door geweld of bedreiging met geweld, de portemonnee van het slachtoffer gestolen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte het slachtoffer bij de nek heeft gepakt, op de grond heeft gegooid en in het gezicht heeft geslagen, wat heeft geleid tot letsel bij het slachtoffer. De verdediging heeft een alternatieve verklaring gepresenteerd, maar deze is door de rechtbank als niet aannemelijk beoordeeld. De rechtbank heeft de bewijsmiddelen, waaronder DNA-sporen op het trainingsjack van de verdachte, als overtuigend beschouwd. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 120 dagen, waarvan 103 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 40 uren. De rechtbank heeft rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn gezondheid.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/800624-16
vonnis van de meervoudige kamer van 13 augustus 2021
in de strafzaak tegen
[Verdachte]
geboren te [Geboortestad] ( [Geboorteland] ) op [Geboortedag] 1969
wonende te [Woonadres]
raadsman mr. A.A.W. den Ouden, advocaat te Oisterwijk.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 30 juli 2021, waarbij de officier van justitie, mr. C. de Pagter, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte op
10 september 2016 in Tilburg door geweld of bedreiging met geweld de portemonnee
(met inhoud) van [Slachtoffer] heeft gestolen (straatroof).

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan op basis van de bewijsmiddelen zoals deze uit het dossier naar voren komen. Het dossier biedt onvoldoende aanknopingspunten voor het door verdachte geschetste alternatieve scenario, dat verdachte zelf beroofd zou zijn. Op het witte trainingsjack is DNA aangetroffen van verdachte en van het slachtoffer. Verdachte stelt dat hij dronken was maar ambulancepersoneel constateert dat verdachte niet onder invloed was. Evenmin is een fles wodka op straat aangetroffen. Bovendien heeft verdachte zich, ook als hem uitdrukkelijk wordt gevraagd wat er is gebeurd, beroepen op het zwijgrecht.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen en schetst het alternatieve scenario, dat verdachte zelf het slachtoffer is geworden van een straatroof. Het aangetroffen bloed van verdachte op het witte jack kan worden verklaard door de worsteling met zijn belager, waarbij verdachte werd beroofd van zijn bovenkleding, geld en mogelijk zijn bril. De politie heeft nagelaten onderzoek te verrichten naar ontlastende aspecten die het scenario van verdachte hadden kunnen ondersteunen. Er is geen onderzoek gedaan naar DNA en vingerafdrukken op de portemonnee van de aangever en op het bij verdachte aangetroffen geld. Op basis van de camerabeelden is een herkenning van verdachte en van de auto niet mogelijk, omdat de beelden van matige kwaliteit zijn. Het alternatieve scenario van verdachte kan niet als hoogst onwaarschijnlijk terzijde worden geschoven.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Op grond van de bewijsmiddelen staat vast dat op 10 september 2016 omstreeks 4 uur ’s-nachts in Tilburg een straatroof heeft plaatsgevonden. Slachtoffer [Slachtoffer] werd tijdens de straatroof bij de nek gepakt, op de grond gegooid en in het gezicht geslagen. Vervolgens werd de portemonnee van [Slachtoffer] , met daarin twee briefjes van tien euro, weggenomen. Ten gevolge van de straatroof heeft het slachtoffer letsel opgelopen. De vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is of verdachte de dader van deze straatroof is geweest. Daartoe overweegt de rechtbank het volgende.
Een getuige die de straatroof heeft waargenomen, heeft gezien dat een man via de [straatnaam] richting de [straatnaam] rende. Meerdere getuigen hebben aan de politie een signalement van deze man opgegeven. Verdachte past in de gegeven signalementen. De man zou onder andere een wit shirt of jack dragen. Op grond van deze informatie heeft de politie deze route gevolgd en heeft uiteindelijk de verdachte in de [straatnaam] , een zijstraat van de [straatnaam] , met ontbloot bovenlijf hurkend naast een auto aangetroffen. De politie heeft vervolgens op die route in de [straatnaam] een bankpas op naam van verdachte en een wit trainingsjack gevonden. Op het trainingsjack is bloed aangetroffen. Uit onderzoek door het NFI is gebleken dat dit bloed hoogstwaarschijnlijk afkomstig is van verdachte. Ook is bloed van een ander persoon aangetroffen. Daarvan is uit het onderzoek van het NFI gebleken dat niet kan worden uitgesloten dat dit bloedspoor afkomstig is van het slachtoffer Van [Slachtoffer] . Voorts staat vast dat bij verdachte in de rand van zijn onderbroek twee briefjes van tien euro zijn aangetroffen, terwijl uit de gestolen portemonnee van aangever twee briefjes van tien euro zijn weggenomen. Op grond van deze bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend te bewijzen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de straatroof.
Alternatief scenario
Verdachte ontkent de straatroof gepleegd te hebben. Hij stelt dat hij die avond één fles wodka had leeggedronken. Met een tweede fles wodka in de hand is hij, dronken, met vallen en opstaan, in de [straatnaam] terecht gekomen alwaar hij zou zijn beroofd. Daarbij werd zijn bovenkleding, een blauw shirt, weggenomen. Volgens verdachte sprak de dader Poolse woorden, is de dader weggerend, en in een donkerkleurige auto gestapt.
Het door verdachte als verweer geschetste scenario vindt – voor zover niet al rechtstreeks weersproken door de bewijsmiddelen - naar het oordeel van de rechtbank geen steun in het dossier. Een ambulancemedewerker die de verdachte die avond heeft gezien, had juist geen indicatie dat verdachte onder invloed was. Daar komt bij dat verdachte tijdens het overbrengen naar zijn cel op het politiebureau ineens niet meer onvast ter been was en luid en duidelijk sprak. De rechtbank leidt hieruit af dat verdachte heeft gedaan alsof hij dronken was. De verklaring van verdachte, dat hij de auto heeft gezien waarin de persoon die hem beroofd had, was ingestapt, acht de rechtbank ook niet geloofwaardig. Verdachte heeft vanuit de [straatnaam] de auto die geparkeerd stond aan de [straatnaam] niet kunnen zien. Tenslotte overweegt de rechtbank dat verdachte tijdens de verhoren bij de politie de gelegenheid heeft gehad om zijn verhaal te doen zodat zijn scenario onderzocht kon worden. Verdachte heeft daar geen gebruik van willen maken, hetgeen evenzeer afdoet aan de geloofwaardigheid van zijn verklaring. De rechtbank verwerpt het verweer omdat het op grond van voorgaande overwegingen onaannemelijk is.
Op grond van de bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de straatroof.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 10 september 2016 te Tilburg op de openbare weg, [straatnaam] , en op een voor nachtrust bestemd tijdstip, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een portemonnee (inhoudende onder andere een geldbedrag), toebehorende aan [Slachtoffer] , welke diefstal werd voorafgegaan door en vergezeld van geweld tegen voornoemde [Slachtoffer] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, welk geweld hierin bestond dat hij, verdachte, (meermalen)
- zijn, verdachtes, arm om de nek van voornoemde [Slachtoffer] heeft gedaan, en
- ( vervolgens) voornoemde [Slachtoffer] op de grond heeft gegooid, en
- voornoemde [Slachtoffer] in het gezicht en tegen het hoofd heeft geslagen (terwijl die [Slachtoffer] op de grond lag).
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 120 dagen, waarvan 17 dagen onvoorwaardelijk, een proeftijd van twee jaren met aftrek van de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Daarnaast vordert de officier van justitie een taakstraf van 80 uren (40 dagen vervangende hechtenis). De officier van justitie heeft bij haar strafeis rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn en de gezondheid van verdachte.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt bij een bewezenverklaring rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte en een taakstraf op te leggen die recht doet aan de zwakke fysieke gezondheid van verdachte. Er is veel veranderd in de tussentijd in het leven van verdachte.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich in de nacht van 10 september 2016 schuldig gemaakt aan een straatroof waarbij het slachtoffer [Slachtoffer] op de grond is gegooid en in het gezicht is geslagen, als gevolg waarvan [Slachtoffer] letsel heeft opgelopen. Het letsel bestond onder meer uit zwellingen rondom beide ogen, een pijnlijke kaak en een scheur onder zijn linkeroog.
De ervaring leert dat slachtoffers van een straatroof zich lange tijd niet meer veilig voelen. Bovendien leiden dit soort ernstige feiten, met een gewelddadig karakter, tot onrust in de samenleving. Verdachte heeft uitsluitend gehandeld uit geldelijk gewin en heeft kennelijk niet stil gestaan bij de nadelige gevolgen voor het slachtoffer.
Bij het bepalen van de hoogte van de straf kijkt de rechtbank naar de LOVS-oriëntatiepunten voor een straatroof. De rechtbank neemt als uitgangspunt voor de strafoplegging een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden.
De rechtbank houdt in strafverminderende zin rekening met het tijdsverloop (sinds het feit zijn bijna vijf jaar verstreken) en de persoonlijke omstandigheden. Hierbij merkt de rechtbank op dat het tijdverloop niet zozeer aan Justitie te wijten is maar voor een aanzienlijk deel te maken heeft met de gezondheid van verdachte. De rechtbank ziet hierin wel aanleiding om af te wijken van genoemd uitgangspunt.
Verdachte heeft weliswaar een strafblad en bij verdachte is sprake is van recidive voor soortgelijke feiten, maar gebleken is dat verdachte sinds het onderhavige feit (september 2016) niet meer in aanraking is gekomen met politie en justitie.
Verdachte heeft te kampen gehad met forse gezondheidsproblemen en heeft daar nog steeds veel last van. Hij leidt daardoor al jaren een teruggetrokken bestaan en het recidiverisico is daarmee afgenomen.
Over verdachte is op 8 februari 2021 een aanvullend voorlichtingsrapport uitgebracht door Reclassering Nederland. Uit dit rapport komt het volgende naar voren.
Bij een veroordeling adviseert de reclassering een straf zonder bijzondere voorwaarden en zij acht interventies of toezicht niet nodig. Het leven van betrokkene ziet er heel anders uit dan in 2016. Indien betrokkene schuldig wordt bevonden aan het tenlastegelegde feit, ziet de reclassering ten aanzien van de mogelijk op te leggen straffen geen contra-indicaties, met uitzondering van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De reclassering acht het niet wenselijk hem deze op te leggen. De kans bestaat dat betrokkene zijn woning kwijt raakt, maar zwaarder wegen zijn lichamelijke en psychische gesteldheden die hierdoor mogelijk opnieuw achteruit kunnen gaan.
De rechtbank kan zich vinden in de inhoud van de rapportage van Reclassering Nederland en zal het advies over de onvoorwaardelijke gevangenisstraf in die zin volgen, dat het onvoorwaardelijk gedeelte van de gevangenisstraf gelijk zal zijn aan de tijd die verdachte al in voorarrest heeft doorgebracht.
Gelet op de ernst van het strafbare feit enerzijds en de persoon van verdachte anderzijds, ziet de rechtbank reden om naast de onvoorwaardelijke gevangenisstraf een deel van de op te leggen gevangenisstraf voorwaardelijk op te leggen.
Alles afwegende zal de rechtbank aan verdachte opleggen een gevangenisstraf van 120 dagen met aftrek van het voorarrest, waarvan 103 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast acht de rechtbank een taakstraf passend en geboden. Vanwege de slechte gezondheid van verdachte zal de rechtbank een lager aantal uren taakstaf opleggen dan door de officier van justitie is geëist, te weten een taakstraf van 40 uren. Het verrichten van de taakstraf zal verdachte immers veel meer moeite kosten dan een gemiddelde ander.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 312 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 120 dagen, waarvan 103 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 40 uren;
- beveelt dat, indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van 20 dagen;

Voorlopige hechtenis

- heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.A.S.E. Maandag, voorzitter, mr. M.E.I. Beudeker en mr. J.C. Gillesse, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R.M. Heitzman, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 13 augustus 2021.