ECLI:NL:RBZWB:2021:4141

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
12 augustus 2021
Publicatiedatum
12 augustus 2021
Zaaknummer
AWB- 21_3265 VV
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening inzake blokkering recht op AIO-aanvulling

Op 12 augustus 2021 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoekster bezwaar had gemaakt tegen een besluit van de Sociale Verzekeringsbank (Svb) van 23 juni 2021. Dit besluit betrof de blokkering van haar recht op een aanvullende inkomensvoorziening voor ouderen (AIO-aanvulling). Verzoekster heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen, omdat zij meende dat er sprake was van een spoedeisend belang.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een zitting achterwege kon blijven. In de beoordeling van het verzoek heeft de voorzieningenrechter gekeken naar de financiële situatie van verzoekster. Uit de door verzoekster overgelegde documenten bleek dat zij maandelijks € 1.304,69 aan inkomsten heeft, terwijl haar vaste lasten € 925,39 bedragen. Dit laat haar een bedrag van € 379,30 per maand over om van te leven, met een actuele banksaldo van € 253,24.

De voorzieningenrechter oordeelde dat met dit bedrag en de kleine buffer niet gesproken kan worden van een financiële noodsituatie. Zelfs als verzoekster zou stellen dat zij meer dan gemiddeld uitgeeft aan voeding, was er geen sprake van een spoedeisend belang. De voorzieningenrechter merkte op dat verzoekster op 13 juli 2021 nog een bedrag van € 520,00 had opgenomen, zonder opgave van wat daarmee is gebeurd. Dit leidde tot de conclusie dat het verzoek om een voorlopige voorziening moest worden afgewezen.

De voorzieningenrechter benadrukte dat de procedure voor voorlopige voorzieningen bedoeld is om in afwachting van de uitkomst van een bezwaar- of beroepsprocedure een voorlopige maatregel te treffen, waarbij de spoedeisendheid een cruciale rol speelt. Uiteindelijk werd het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/3265 VV

uitspraak van 12 augustus 2021 van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[naam verzoekster], te [woonplaats verzoekster], verzoekster,

gemachtigde: mr. S. Benali,
en

de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank Breda (Svb), verweerder.

Procesverloop

Verzoekster heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 23 juni 2021 (bestreden besluit) van de Svb inzake de blokkering van haar recht op een aanvullende inkomensvoorziening ouderen (AIO-aanvulling). Zij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een zitting achterwege gebleven.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat de voorlopige voorzieningenprocedure is bedoeld om in afwachting van de uitkomst van een bezwaar- of beroepsprocedure een voorlopige maatregel te treffen. Daarom speelt bij de beoordeling van een verzoek om voorlopige voorziening de spoedeisendheid een belangrijke rol.
2. De griffier heeft bij brief van 30 juli 2021 aan verzoekster gevraagd het spoedeisend belang nader toe te lichten. Met haar brief van 5 augustus 2021 heeft verzoekster inzicht gegeven in haar financiële situatie.
3. Uit de brief en de bijgevoegde bankafschriften blijkt dat verzoekster maandelijks € 1.304,69 aan inkomsten heeft en dat haar totale vaste lasten € 925,39 bedragen. Dit betekent dat verzoekster een bedrag van € 379,30 per maand over heeft om van te leven. Haar actuele banksaldo bedraagt € 253,24.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat met een dergelijk bedrag van € 379,30 per maand om van te leven en een kleine buffer van € 253,24 niet gesproken kan worden van een financiële noodsituatie. Ook als verzoekster gevolgd zou moeten worden in haar stelling dat zij meer dan gemiddeld uitgeeft dan wel uit dient te geven aan voeding, kan niet met recht gesteld worden dat er sprake is van financiële nood. Ten overvloede overweegt de rechtbank dat verzoekster op 13 juli 2021 nog een bedrag van € 520,00 aan contant geld heeft opgenomen bij de geldautomaat. Nu in de brief niet is aangegeven wat er met dit geld is gebeurd, houdt de voorzieningenrechter het ervoor dat het voor levensonderhoud kan worden aangewend.
4. De voorzieningenrechter is dan ook van oordeel dat onvoldoende is gebleken dat er sprake is van een spoedeisend belang. Het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening zal daarom worden afgewezen.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.E.M. Marsé, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. A.J.J. Sterks, griffier, op 12 augustus 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.