ECLI:NL:RBZWB:2021:4137

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
12 augustus 2021
Publicatiedatum
11 augustus 2021
Zaaknummer
02-305286-20
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkrachting en ontucht met een minderjarige, meermalen gepleegd over een langere periode

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 12 augustus 2021, staat de verdachte terecht voor meermalen gepleegde verkrachting en ontucht met een minderjarige. De feiten hebben zich afgespeeld in de periode van 1 januari 2017 tot en met 30 juni 2020, waarbij de verdachte een aanzienlijk leeftijdsverschil had met het slachtoffer, die op het moment van de eerste handelingen pas veertien jaar oud was. De rechtbank heeft vastgesteld dat er sprake was van een geestelijk overwicht van de verdachte op het slachtoffer, wat leidde tot dwang. De verdachte heeft ontkend dat hij het slachtoffer heeft gedwongen, maar de rechtbank oordeelt dat de psychische druk die hij op het slachtoffer heeft uitgeoefend, heeft geleid tot de seksuele handelingen. De verdachte heeft het slachtoffer emotioneel gemanipuleerd door haar te laten geloven dat zij hem een plezier moest doen, wat haar in een kwetsbare positie heeft gebracht. De rechtbank heeft de verklaringen van het slachtoffer als betrouwbaar beoordeeld en heeft geoordeeld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de tenlastegelegde feiten. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden, met aftrek van het voorarrest, en heeft een schadevergoeding aan het slachtoffer toegewezen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummer: 02-305286-20
vonnis van de meervoudige kamer van 12 augustus 2021
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres verdachte] ,
raadsman mr. R.N. Ketelaar, advocaat te Goes.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 29 juli 2021, waarbij de officier van justitie, mr. W.J.W.K. Suijkerbuijk, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering. De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte
feit 1, primair: op een of meer tijdstippen in de periode 1 mei 2018 tot en met 30 juni 2020 [slachtoffer] heeft verkracht;
feit 1, subsidiair:op een of meer tijdstippen in de periode 1 mei 2018 tot en met 2 juli 2019 met [slachtoffer] , die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd die bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam;
feit 2, primair:op een of meer tijdstippen in de periode 1 januari 2017 tot en met
30 juni 2020 door andere feitelijkheden [slachtoffer] heeft gedwongen tot het plegen en dulden van ontuchtige handelingen;
feit 2, subsidiair:op een of meer tijdstippen in de periode van 1 januari 2017 tot en met 2 juli 2019 met [slachtoffer] , die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de aan hem primair ten laste gelegde feiten heeft begaan en baseert zich daarbij op de bewijsmiddelen in het dossier. Aan de hand van deze bewijsmiddelen kan worden vastgesteld dat er sprake was van een andere feitelijkheid die dwang heeft opgeleverd. De officier van justitie verwijst in dit kader naar de elementen zoals deze volgen uit het standaardarrest van de Hoge Raad van 12 december 2006 (NJ 2007, 422).
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van de onder feit 1 en 2 primair ten laste gelegde feiten, nu het bestanddeel dwang niet wettig en overtuigend bewezen kan worden. Uit het dossier blijkt dat er sprake is geweest van een gelijkwaardige liefdesrelatie met wederkerige instemming. Er was geen sprake van een situatie waarin [slachtoffer] onmogelijk ‘nee’ tegen verdachte kon zeggen en niet anders kon dan doorgaan met het verrichten van seksuele handelingen met verdachte tegen haar wil. De verklaring van [slachtoffer] is op dit punt op meerdere onderdelen tegenstrijdig en kan niet met steunbewijs worden onderbouwd.
Ook ten aanzien van feit 1 subsidiair kan niet tot een bewezenverklaring worden gekomen, nu op basis van het dossier niet is vast komen te staan dat verdachte seksueel bij [slachtoffer] is binnengedrongen voordat zij de leeftijd van zestien jaar had bereikt. De gebeurtenissen in mei 2018 en april 2019 waarover [slachtoffer] heeft verklaard, worden uitdrukkelijk betwist.
Wel kan tot een bewezenverklaring worden gekomen van het onder feit 2 subsidiair ten laste gelegde feit. De verdediging refereert zich ten aanzien van dit feit aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Inleidende opmerkingen
Op basis van de in bijlage II opgenomen bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat er tussen verdachte en [slachtoffer] ontuchtige handelingen hebben plaatsgevonden. Verdachte heeft zowel bij de politie als ter zitting bekend dat tussen hem en [slachtoffer] veelvuldig seksuele handelingen hebben plaatsgevonden, die mede bestaan hebben uit het seksueel binnendringen van haar lichaam. Verdachte ontkent dat hij [slachtoffer] daartoe heeft gedwongen. Ook ontkent verdachte dat hij seksueel bij [slachtoffer] is binnengedrongen voordat zij de leeftijd van zestien jaar had bereikt.
Is er sprake geweest van dwang?
Om tot een bewezenverklaring van de primair ten laste gelegde feiten te komen, moet worden vastgesteld dat verdachte door geweld of een andere feitelijkheid of door bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid [slachtoffer] heeft gedwongen tot het ondergaan van deze handelingen die (mede) hebben bestaan uit het seksueel binnendringen van haar lichaam.
De rechtbank is op basis van het dossier en het verhandelde ter zitting van oordeel dat geen sprake is geweest van geweld of bedreiging met geweld. De vraag resteert of dan sprake is geweest van ‘andere feitelijkheden’ waardoor verdachte [slachtoffer] heeft gedwongen tot het ondergaan van de ten laste gelegde seksuele handelingen.
Met ‘feitelijkheid’ wordt bedoeld een gedraging die geschikt is om iemand te dwingen tot hetgeen van hem of haar wordt verlangd. Uit vaste rechtspraak volgt dat in dat verband moet worden vastgesteld of verdachte opzettelijk een zodanige psychische druk heeft uitgeoefend of [slachtoffer] in een zodanige afhankelijkheidspositie heeft gebracht, dat zij zich daardoor niet tegen die handelingen kon verzetten. Van dwang door een feitelijkheid kan ook worden gesproken als verdachte [slachtoffer] in een zodanige, door hem opzettelijk veroorzaakte, (bedreigende) situatie heeft gebracht dat het daardoor voor haar zo moeilijk was om zich aan die handelingen te onttrekken.
[slachtoffer] was toen de ontuchtige handelingen begonnen pas veertien jaar oud en dus minderjarig. Het leeftijdsverschil tussen haar en verdachte bedraagt ruim twintig jaar. [slachtoffer] bevond zich in de periode dat verdachte haar ontmoette, en ook daarna in een kwetsbare positie. Zij was belast met (ernstige) persoonlijke problematiek, had het moeilijk thuis en deed aan zelfbeschadiging. Zij had veel moeite om mensen te vertrouwen. Zij voelde zich alleen en niet gesteund door haar ouders. In het gezin van verdachte voelde [slachtoffer] zich welkom en graag gezien. Verdachte was van haar heftige problematiek op de hoogte en voerde hier veel gesprekken over met [slachtoffer] . [slachtoffer] had in de persoon van verdachte eindelijk iemand die naar haar luisterde, haar problemen erkende en haar hielp. Het contact met verdachte was voor haar ongelooflijk belangrijk. Zij hadden vrijwel dagelijks appcontact. Verdachte gaf [slachtoffer] complimenten over haar lichaam, waar zij juist onzeker over was. Andersom vertelde verdachte haar veel over zijn huwelijksproblemen. Hierdoor is tussen hen een vertrouwensband ontstaan en [slachtoffer] zag verdachte als haar vertrouwenspersoon met wie zij alles kon bespreken. Zij vertrouwde hem volkomen.
De ontuchtige handelingen vonden plaats tegen de achtergrond van deze vertrouwensband. [slachtoffer] stond aan het begin van haar seksuele ontwikkeling en wist niet goed wat normaal was. De handelingen begonnen onschuldig. Verdachte bouwde de relatie geleidelijk op, waardoor [slachtoffer] mee is gegaan in de verdergaande seksuele handelingen.
Dat [slachtoffer] geen weerstand kon bieden aan verdachte blijkt onder meer uit haar verklaring over de gebeurtenissen in mei 2018, de eerste keer dat verdachte met zijn vinger seksueel bij haar is binnengedrongen.
“Ik was best terughoudend en dacht van “nee”. Hij zei toen “Je doet me toch wel een plezier want ik doe ook zoveel voor jou”. Ik dacht toen “ja, dat is ook zo” dus ik heb het toen gedaan.”
[slachtoffer] was bang om verdachte te verliezen en had medelijden met hem. Daardoor voelde zij zich verplicht om mee te gaan in de steeds verdergaande wensen van verdachte. De appcontacten tussen [slachtoffer] en verdachte, zoals opgenomen in de bewijsmiddelen, bevestigen dit beeld.
Verder blijkt dat [slachtoffer] met verdachte meerdere malen heeft besproken dat het zo niet verder kon en dat zij met de relatie moesten stoppen. [slachtoffer] heeft verdachte meerdere malen gewezen op de gevolgen die hun relatie kon hebben voor zijn gezin en heeft hem aangegeven dat hij hulp moest gaan zoeken. Ook verdachte was zich bewust van de gevolgen die het kon hebben voor zijn leven. Verdachte was echter verliefd op [slachtoffer] en ging vanuit die liefde steeds een stap verder.
Stapsgewijs heeft verdachte [slachtoffer] voorbereid op de eerste keer seksuele gemeenschap. In december 2018 gaf hij aan dat hij haar wilde ontmaagden. Hij heeft haar toen berichten gestuurd over welke stappen hij met haar wilde ondernemen. Hij hield haar voor dat zij haar negatieve ervaring op seksueel gebied in het verleden moest omzetten naar een positieve ervaring met hem. In april 2019 vond de eerste keer gemeenschap tussen verdachte en [slachtoffer] plaats. Zij verklaart daarover dat zij nooit aan verdachte had aangegeven dat zij dit wilde, maar dat zij erin mee is gegaan omdat verdachte dit nou eenmaal het beste voor haar vond.
Dit bevestigt het beeld dat [slachtoffer] veel vertrouwen had in verdachte en zich op die momenten niet tegen hem kon verzetten. De seksuele relatie tussen verdachte en [slachtoffer] heeft uiteindelijk geduurd tot eind mei 2020.
De rechtbank is gelet op de voorgaande omstandigheden van oordeel dat geen sprake was van een gelijkwaardige relatie, maar dat verdachte een geestelijk overwicht had op [slachtoffer] . Verdachte heeft met gebruikmaking van dat overwicht erg zijn best gedaan [slachtoffer] zover te krijgen steeds verdergaande seksuele handelingen te ondergaan en te verrichten. Door de psychische druk die verdachte uitoefende op [slachtoffer] kon zij zich in redelijkheid niet verzetten tegen of onttrekken aan de handelingen, waardoor aldus sprake was van dwang. Zij kon en durfde niet te stoppen met de relatie omdat zij bang was voor de gevolgen die dit zou hebben en omdat zij bang was om verdachte, op dat moment haar enige vertrouwenspersoon, kwijt te raken.
De periode van de seksuele relatie tussen verdachte en [slachtoffer]
De rechtbank constateert dat [slachtoffer] bij de politie zeer gedetailleerd heeft verklaard. Zij heeft verklaard over de seksuele handelingen die tussen haar en verdachte hebben plaatsgevonden, wanneer deze handelingen zijn aangevangen, waar de handelingen uit hebben bestaan en waar deze hebben plaatsgevonden.
Zoals hiervoor is overwogen, vond de eerste keer seksueel binnendringen volgens [slachtoffer] plaats in de meivakantie van 2018 bij verdachte thuis. Zij was toen veertien jaar oud. [slachtoffer] verklaart dat verdachte haar toen gevingerd heeft en zij hem heeft afgetrokken. De eerste keer seksuele gemeenschap heeft volgens [slachtoffer] ongeveer een jaar later plaatsgevonden, in april 2019. Zij was toen vijftien jaar oud.
[slachtoffer] heeft gedetailleerd verklaard over de keren dat verdachte seksueel bij haar is binnengedrongen, voordat zij de leeftijd van zestien jaren had bereikt. Verdachte ontkent dit, maar stelt hier geen onderbouwing of nadere concretisering tegenover. Zo zegt hij bijvoorbeeld niet te weten wanneer en onder welke omstandigheden de eerste keer gemeenschap dan wel heeft plaatsgevonden. Deze vergeetachtigheid komt de rechtbank gelet op de omstandigheid dat verdachte [slachtoffer] wilde ontmaagden weinig aannemelijk voor. De rechtbank ziet op grond van de inhoud van het dossier geen enkele aanleiding om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaring van [slachtoffer] en zal deze daarom volgen, zowel ten aanzien van wat er tussen hen is gebeurd, als wanneer dat is gebeurd.
Opzet
De rechtbank ziet zich tot slot voor de vraag gesteld of bij de verdachte het opzet aanwezig was op het door [slachtoffer] laten ondergaan van seksuele handelingen tegen haar wil in. De rechtbank overweegt daartoe als volgt. Verdachte heeft geen vol opzet gehad op het verrichten van seksuele handelingen tegen de wil van [slachtoffer] in. Uit zijn verklaring blijkt dat hij verliefd op haar was, deze gevoelens voor haar steeds verder heeft ontwikkeld en vanuit die gevoelens handelde. Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat er ook geen sprake is van een situatie die parallel is aan grooming, waarbij verdachte een vooropgezet plan zou hebben om [slachtoffer] voor hem te winnen. Verdachte handelde naar eigen zeggen immers uit liefde. Gelet op de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden heeft verdachte echter wel de aanmerkelijke kans aanvaard dat [slachtoffer] de seksuele handelingen niet vrijwillig onderging. Hij liet zijn eigen gevoelens overheersen zonder zich te willen realiseren hoe dit voor [slachtoffer] moest zijn. Verdachte heeft niet willen aanvoelen of er wel sprake was van gelijkwaardigheid, veiligheid en vrijwilligheid, terwijl dit wel een basis vormt voor het aangaan van een seksuele relatie. Signalen die [slachtoffer] herhaaldelijk heeft gegeven dat het moest stoppen, heeft hij steeds genegeerd.
Conclusie
De rechtbank acht, gelet op het voorgaande, bewezen dat verdachte de onder 1 en 2 primair tenlastegelegde feiten heeft begaan.
De rechtbank acht ten aanzien van feiten 1 en 2 niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte in die periode steeds zelf het initiatief heeft genomen voor de seksuele handelingen met [slachtoffer] . (gedachtestreepje 7). Ook acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [slachtoffer] dwong door te geven waar ze was, wat ze deed en wie ze zag (gedachtestreepje 8). Zij zal verdachte van deze onderdelen van de tenlastelegging vrijspreken.
Eendaadse samenloop
De rechtbank is van oordeel dat ten aanzien van de bewezen verklaarde feiten geldt dat sprake is van steeds één samenstel van verschillende gedragingen die twee zelfstandige strafbare feiten opleveren. Immers, verdachte heeft [slachtoffer] gedurende de ten laste gelegde periodes op verschillende tijdstippen verkracht, maar in diezelfde periode ook ontuchtige handelingen met haar gepleegd. Deze gedragingen vloeien voort uit (steeds) één en hetzelfde wilsbesluit van verdachte. Hierbij geldt dat met voornoemde strafbare feiten hetzelfde rechtsbelang wordt geschonden en ook dat deze naar maatstaven van tijd en plaats zodanig samenvallen dat sprake is van één feit dat onder meer strafbepalingen is te rubriceren. De rechtbank is dan ook van oordeel dat sprake is van eendaadse samenloop tussen de feiten 1 en 2.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
feit 1, primair
op tijdstippen in de periode van 1 mei 2018 tot en met
31 mei 2020te Kruiningen, gemeente Reimerswaal,
meermalen (telkens)door een andere feitelijkheid, [slachtoffer] heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer
handelingen die bestonden uit het seksueel
binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , hebbende verdachte zijn
vinger(s) en zijn penis in de vagina van die [slachtoffer] gebracht en
bestaande die andere feitelijkheid hierin dat verdachte:
- 20 jaar ouder was dan die [slachtoffer] , en
- die [slachtoffer] heeft gezegd en doen geloven dat, nadat die [slachtoffer] verdachte
in
vertrouwenhad genomen omtrent een negatieve seksuele ervaring, het belangrijk
was daar een
positieveervaring tegenover te stellen en hij haar die
positieveseksuele
ervaring kon geven, en
- de fysieke aanrakingen geleidelijk aan heeft opgevoerd van een arm om die
[slachtoffer] heen te slaan en knuffelen
naar seksuele handelingen, waarbij verdachte door de opbouw het verzet kon
breken bij die [slachtoffer] , en
- die [slachtoffer] heeft aangegeven dat hij verliefdheidsgevoelens voor haar had,
en
- als een soort vertrouwenspersoon voor die [slachtoffer] heeft opgetreden, en
- haar in vertrouwen heeft genomen over de
huwelijksproblemenmet zijn,
verdachtes, vrouw, en
- haar complimenten heeft gegeven over haar lichaam, terwijl verdachte wist dat die
[slachtoffer] erg onzeker was en zich zelfs sneed, en
(aldus) geestelijk overwicht op die [slachtoffer] had en een afhankelijkheidsrelatie
heeft doen ontstaan waardoor die [slachtoffer] zich niet, aan
bovengenoemde handelingen kon en durfde te onttrekken;
feit 2, primair
op tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2017 tot en
met
31 mei 2020te Kruiningen, gemeente Reimerswaal,
meermalen (telkens),
door een andere feitelijkheid [slachtoffer] heeft gedwongen tot het plegen en dulden van een of meer
ontuchtige handelingen, te weten het betasten van de borsten en billen en
vagina van die [slachtoffer] en het zoenen van die [slachtoffer] en het naakt op die
[slachtoffer] gaan liggen en die [slachtoffer] zijn, verdachtes, penis te laten betasten
en bestaande die andere feitelijkheid hierin dat verdachte:
- 20 jaar ouder was dan die [slachtoffer] , en
- die [slachtoffer] heeft gezegd en doen geloven dat, nadat die [slachtoffer] verdachte
in
vertrouwenhad genomen omtrent een negatieve seksuele ervaring, het belangrijk
was daar een
positieveervaring tegenover te stellen en hij haar die
positieveseksuele
ervaring kon geven, en
- de fysieke aanrakingen geleidelijk aan heeft opgevoerd van een arm om die
[slachtoffer] heen te slaan en knuffelen
naar seksuele handelingen, waarbij verdachte door de opbouw het verzet kon
breken bij die [slachtoffer] , en
- die [slachtoffer] heeft aangegeven dat hij verliefdheidsgevoelens voor haar had,
en
- als een soort vertrouwenspersoon voor die [slachtoffer] heeft opgetreden, en/of
- haar in vertrouwen heeft genomen over de
huwelijksproblemenmet zijn,
verdachtes, vrouw, en
- haar complimenten heeft gegeven over haar lichaam, terwijl verdachte wist dat die
[slachtoffer] erg onzeker was en zich zelfs sneed, en
(aldus) geestelijk overwicht op die [slachtoffer] had en een afhankelijkheidsrelatie
heeft doen ontstaan waardoor die [slachtoffer] zich niet, aan
bovengenoemde handelingen kon en durfde te onttrekken.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte een gevangenisstraf op te leggen van 36 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging stelt zich op het standpunt dat bij de strafoplegging rekening moet worden gehouden met het blanco strafblad van verdachte en dat verdachte het initiatief heeft genomen tot herstelbemiddeling. Een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van langere duur dan vier of vijf maanden heeft grote gevolgen voor verdachte. Verdachte is kostwinner in het gezin en zal dan zijn huis en loods moeten verkopen. Verzocht wordt een taakstraf op te leggen eventueel met een voorwaardelijke gevangenisstraf.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich vele keren, gedurende een periode van meerdere jaren, schuldig gemaakt aan het plegen van ontuchtige handelen met [slachtoffer] , waarbij het ook ging om seksueel binnendringen. [slachtoffer] was de oppas van de kinderen van verdachte. Er was een aanzienlijk leeftijdsverschil tussen verdachte en [slachtoffer] . Zij was een zeer kwetsbare puber en verdachte was twintig jaar ouder dan zij. [slachtoffer] stelde vertrouwen in verdachte en deelde haar onzekerheden en problemen in de thuissituatie met hem. Op die manier ontstond een vertrouwensrelatie tussen hen en vanuit deze vertrouwensrelatie is verdachte begonnen met het plegen van ontuchtige handelingen. Verdachte is vervolgens steeds verder gegaan in zijn handelen en dit mondde uit in seksueel binnendringen. Verdachte heeft daarbij misbruik gemaakt van het mentale overwicht dat hij als vertrouwenspersoon van [slachtoffer] over haar had. Verdachte heeft [slachtoffer] zo emotioneel gemanipuleerd dat zij meeging in zijn gedrag, onder meer door te zeggen dat zij hem wel een plezier moest doen omdat hij ook zoveel voor haar deed. [slachtoffer] was bang om verdachte, haar enige vertrouwenspersoon te verliezen.
Verdachte heeft zich naarmate de periode vorderde in steeds grotere mate laten leiden door zijn eigen behoeften, gelet op de frequentie van de seksuele handelingen. Hierdoor zijn de belangen van [slachtoffer] steeds verder naar de achtergrond verdwenen. Veelzeggend is de verklaring van [slachtoffer] dat het leek of verdachte op hol sloeg qua seksualiteit en steeds na elke ontmoeting toch nog even snel seks wilde hebben en het haar niet lukte om uit de macht van verdachte te komen.
Met zijn handelen heeft verdachte de lichamelijke en geestelijke integriteit van [slachtoffer] aangetast. Dit soort feiten brengen, juist aan minderjarigen zoals [slachtoffer] , die nog aan het begin van hun seksuele ontwikkeling staan, grote schade toe. Bovendien was het voor [slachtoffer] de eerste seksuele ervaring. Uit de ter zitting door de vader van [slachtoffer] voorgelezen slachtofferverklaring blijkt dat zij erg lijdt onder de gevolgen van het handelen van verdachte en daarvoor psychische hulp heeft moeten zoeken. In haar verklaring geeft [slachtoffer] aan dat verdachte haar vertrouwen heeft beschadigd en dat hij haar vrijheid heeft ontnomen. Zij is angstig, bang voor mensen geworden en voelt zich onveilig, omdat zij bang is verdachte tegen te komen. Ze geeft aan in haar dagelijks bestaan veel hinder te ondervinden van het misbruik doordat zij bij alles wat ze doet, steeds herinnerd wordt aan verdachte en wat er is gebeurd.
Ter zitting heeft verdachte weinig inzicht getoond in het laakbare van zijn handelen of in de ernst van de gevolgen daarvan voor [slachtoffer] . Verdachte stelt dat hij dacht dat hij een liefdesrelatie had met haar en zij instemde met de seksuele handelingen. Hiermee miskent verdachte dat juist hij als volwassene zich terughoudend had moeten opstellen tegenover een afhankelijke, zeer kwetsbare minderjarige. In plaats daarvan heeft hij [slachtoffer] door zijn geestelijk overwicht bewogen tot steeds verdergaand en frequenter seksueel contact. Daar waar verdachte zegt [slachtoffer] te hebben willen helpen met haar problemen heeft dat uiteindelijk met name in dienst gestaan van zijn eigen behoeften en heeft hij [slachtoffer] slechts meer problemen bezorgd.
Bij het bepalen van de strafmaat houdt de rechtbank in strafmatigende zin rekening met het feit dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten en dat de gepleegde strafbare feiten tot gevolg hebben gehad dat verdachte en zijn gezin zich genoodzaakt hebben gevoeld te verhuizen naar een plaats buiten de regio.
Verder heeft de rechtbank acht geslagen op het door de reclassering uitgebrachte advies over verdachte van 22 juli 2021.
Wat betreft de feiten is sprake van eendaadse samenloop.
Gelet op de aard en ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, de gevolgen voor [slachtoffer] en de straffen die in soortgelijke gevallen plegen te worden opgelegd, kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een gevangenisstraf.
De rechtbank realiseert zich dat een gevangenisstraf gevolgen zal hebben voor het gezin van verdachte en dat de vrouw van verdachte de zorg en de financiële kosten voor hun minderjarige kinderen geruime tijd alleen zal moeten dragen. De rechtbank heeft deze gevolgen afgewogen tegen de doelen die met het opleggen van straf worden gediend en is van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving en uit het oogpunt van vergelding niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf.
De rechtbank zal opleggen een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden met aftrek van het voorarrest. De rechtbank ziet geen aanleiding om daarnaast nog een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. De kans op recidive wordt door de rechtbank als laag ingeschat, zodat een voorwaardelijke straf geen toegevoegde waarde heeft.
De tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet of tot het moment dat de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling aan de orde is, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [slachtoffer] vordert een schadevergoeding van € 51.194,-- voor feiten 1 en 2, waarvan € 36.194,-- ter zake van materiele schade en € 15.000,-- ter zake van immateriële schade.
Materiële schade
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte de feiten heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld naar de benadeelde partij toe en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
De rechtbank is van oordeel dat de door de benadeelde opgevoerde posten ter zake gemaakte medische kosten ad € 1.528,-- en de gemaakte reiskosten ad € 1.043,-- van de benadeelde voldoende zijn onderbouwd en een rechtstreeks gevolg zijn van het strafbare feit. De rechtbank zal deze posten dan ook toewijzen.
De posten die zien op de toekomstige kosten en de mantelzorg zijn gemotiveerd betwist en naar het oordeel van de rechtbank nog onvoldoende onderbouwd. Het is aannemelijk dat [slachtoffer] nog een bepaalde periode hulpverlening en bijstand nodig heeft. Het is de rechtbank echter niet duidelijk geworden hoe de hulpverlening er in de toekomst uit zal zien en hoe intensief en frequent dit plaats zal vinden.
De overige gevorderde kosten hangen hier mee samen. Nu een nadere onderbouwing ontbreekt, beschikt de rechtbank niet over voldoende gegevens om gebruik te maken van haar schattingsbevoegdheid, zodat de benadeelde partij voor dat deel niet-ontvankelijk in haar vordering zal worden verklaard.
Ten aanzien van de opgevoerde kosten ter zake studievertraging overweegt de rechtbank dat ter zitting is gebleken dat [slachtoffer] inmiddels is gestopt met haar opleiding. Het is onduidelijk of zij haar opleiding gaat voortzetten. De kosten zijn gemotiveerd betwist en gelet op voornoemde onduidelijkheden, zal ook dit deel van de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard.
De niet-ontvankelijk verklaarde delen van de vordering kunnen bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Immateriële schade
Uit het verhandelde ter zitting en de onderbouwing bij het voegingsformulier is de rechtbank voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van verdachte rechtstreeks immateriële schade heeft geleden. De feiten hebben veel gevolgen gehad voor het leven van [slachtoffer] en de rechtbank acht het aannemelijk dat zij hier nog lang last van blijft houden. Gelet op de aard en de ernst van het feit acht de rechtbank een bedrag van € 10.000,-- redelijk en billijk. Zij zal dit bedrag dan ook toewijzen. Voor het overige deel van de immateriële schade acht de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering. Gelet hierop kan dat deel van de vordering bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36f, 55, 242, 246 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
de eendaadse samenloop van:
feit 1, primair: verkrachting, meermalen gepleegd,
feit 2, primair: feitelijke aanranding van de eerbaarheid, meermalen gepleegd
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 30 (dertig) maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Benadeelde partijen
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij
[slachtoffer]van
€ 12.571,--, waarvan € 2.571,-- aan materiële schade en € 10.000,-- aan immateriële schade;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer
[slachtoffer],
€ 12.571,--te betalen;
- bepaalt dat bij niet betaling 97 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. N. van der Ploeg-Hogervorst, voorzitter, mr. J.C. Gillesse en mr. E.F. Bethlehem, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H. Holtgrefe, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 12 augustus 2021.
De griffier is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.