ECLI:NL:RBZWB:2021:4118

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
10 augustus 2021
Publicatiedatum
10 augustus 2021
Zaaknummer
AWB- 20_9106
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit van DUO inzake aanvullende beurs studiefinanciering

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 10 augustus 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO). De eiser had bezwaar gemaakt tegen een besluit van DUO van 1 oktober 2020, waarin zijn bezwaar tegen de toekenning van een aanvullende beurs voor studiefinanciering ongegrond werd verklaard. De eiser had eerder, op 29 juli 2020, een aanvullende beurs aangevraagd, die met terugwerkende kracht vanaf september 2019 was toegekend. De eiser stelde dat hij onvoldoende was geïnformeerd over zijn recht op studiefinanciering en dat hij door persoonlijke omstandigheden, zoals ziekte en overlijden in de familie, niet in staat was geweest om eerder een aanvraag in te dienen.

Tijdens de zitting op 27 mei 2021 werd het beroep besproken, waarbij zowel de eiser als een vertegenwoordiger van DUO aanwezig waren. De rechtbank overwoog dat de wettelijke bepalingen van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000) bepalen dat studiefinanciering niet kan worden toegekend voor een periode voorafgaand aan het studiejaar waarin de aanvraag is ingediend. De rechtbank concludeerde dat DUO terecht de aanvullende beurs had toegekend met ingang van september 2019, omdat de aanvraag in dat studiejaar was ingediend.

De rechtbank oordeelde verder dat de door de eiser aangevoerde persoonlijke omstandigheden niet voldoende waren om een beroep te doen op de hardheidsclausule van de wet. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen reden voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/9106 WSFBSF

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 augustus 2021 in de zaak tussen

[naam eiser] , te [naam woonplaats] , eiser

gemachtigde: mr. A. van Tol-Macharoblishvili,
en
de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO),verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 29 juli 2020 (primaire besluit) heeft DUO de aanvullende beurs van eiser over de periode september 2019 toegekend en omgezet in een gift. Tegen dit besluit heeft eiser bezwaar gemaakt.
In het besluit van 1 oktober 2020 (bestreden besluit) heeft DUO het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
DUO heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 27 mei 2021. Hierbij waren eiser en namens DUO mr. E.H.A. van den Berg aanwezig. De gemachtigde van eiser heeft deelgenomen aan de zitting via een videoverbinding.
De rechtbank heeft de uitspraaktermijn met zes weken verlengd.

Overwegingen

Feiten
1. Per 1 september 2015 heeft eiser zich ingeschreven voor de vierjarige HBO-opleiding B business it & management. Vanaf die datum ontving hij een basisbeurs en reisvoorziening. Op 29 juli 2020 heeft eiser via ‘mijn DUO’ een aanvullende beurs aangevraagd. Bij het primaire besluit heeft DUO eiser een aanvullende beurs toegekend met ingang van 1 september 2019.
Het geschil
2. Partijen zijn verdeeld over de ingangsdatum van de aanvullende beurs.
Standpunt eiser
3. Eiser voert aan dat hem bij de aanvraag om studiefinanciering geen aanvullende beurs is toegekend, omdat zijn moeder destijds een te hoog verzamelinkomen had. Ook in de jaren daarna is geen aanvullende beurs toegekend. Eiser stelt dat hij onvoldoende is geïnformeerd over zijn recht op studiefinanciering. Naar aanleiding van de notitie ‘niet-gebruik van de aanvullende beurs’ van het Centraal Planbureau (CPB) van december 2020 heeft DUO de website aangepast. Ten tijde van het bestreden besluit was DUO op de hoogte van de tekortkomingen in de informatievoorziening.
Vanwege privéomstandigheden heeft eiser zelf niet voldoende onderzoek kunnen doen naar zijn recht op een aanvullende beurs. In de periode 2015-2019 heeft eiser veel tegenslagen gekend in de gezondheid van zijn ouders en grootmoeder. Hij wijst erop dat indien hij in 2016, 2017 of 2018 een aanvullende beurs had aangevraagd, zijn aanvraag zou zijn gehonoreerd, omdat zijn moeder in 2016 haar baan is verloren en eind 2017 in de WIA is beland. Daarom heeft hij op 29 juli 2020 de aanvullende beurs met terugwerkende kracht aangevraagd.
Eiser verzoekt DUO de hardheidsclausule toe te passen en de aanvullende beurs alsnog vanaf 2016 toe te kennen.
Wettelijk kader
4. De wettelijke bepalingen zijn opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
Beoordeling
5.1
De rechtbank stelt vast dat op grond van artikel 3.21 van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000) studiefinanciering of verhoging daarvan niet wordt toegekend voor een periode voorafgaand aan het studiejaar waarin de aanvraag is ingediend. Die termijn is bij wet vastgelegd zodat DUO daaraan gebonden is.
5.2
In het bestreden besluit geeft DUO aan dat uit de administratie niet blijkt dat eiser bij de aanvraag heeft aangegeven dat er sprake is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan de aanvraag aan de hand van een belangenafweging zou moeten worden beoordeeld. DUO geeft aan dat eiser zelf verantwoordelijk is voor het vergaren van zoveel mogelijk informatie met betrekking tot het recht op studiefinanciering. Deze informatie is vrij toegankelijk op de website van DUO. Wanneer de student niet de volledige informatie heeft verzameld, blijven de gevolgen hiervan voor rekening en risico van de student.
5.3
Vast staat dat eiser zijn aanvraag om een aanvullende beurs op 29 juli 2020 via de website van ’mijn DUO’ heeft ingediend. Omdat deze aanvraag in het studiejaar 2019-2020 is ingediend, heeft DUO terecht met ingang van september 2019 een aanvullende beurs toegekend.
Hardheidsclausule
6.1
De rechtbank overweegt dat soms de toepassing van de wet tot onredelijke resultaten kan leiden. In die situaties kan met toepassing van de hardheidsclausule (artikel 11.5 Wsf 2000) van de wet worden afgeweken. Het resultaat kan onredelijk zijn indien dit in strijd is met de bedoeling van de wet.
6.2
Hetgeen eiser heeft aangevoerd als reden waarom hij niet eerder een aanvullende beurs heeft aangevraagd – te weten ziekte en overlijden van diverse familieleden – betreft volgens DUO omstandigheden in het leven die inherent zijn aan het leven zelf. Hoewel ze enorm verdrietig zijn, zijn deze gebeurtenissen volgens DUO niet zodanig dat er sprake is van een overmacht situatie waarin het eiser onmogelijk is gemaakt zijn belangen te behartigen. De rechtbank kan dit standpunt volgen. Deze omstandigheden kunnen niet tot een geslaagd beroep op de hardheidsclausule leiden.
6.3
Verder stelt eiser niet op de hoogte te zijn geweest van de regels over de aanvullende beurs en dat de website van DUO onduidelijk was. DUO heeft naar het oordeel van de rechtbank terecht aangegeven dat de student zelf verantwoordelijk is voor het vergaren van informatie met betrekking tot zijn recht op studiefinanciering. De informatie is vrij toegankelijk te vinden op de website van DUO. Dat DUO de website volgens eiser heeft aangepast naar aanleiding van een rapport van het CPB, kan niet tot ander oordeel leiden. DUO merkt terecht op dat de informatievoorziening destijds van voldoende niveau was en ook thans is. Dat de website is aangepast, maakt nog niet dat de informatievoorziening destijds niet voldoende zou zijn geweest.
Conclusie
7. Het beroep is ongegrond. Er is geen reden voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.E.M. Marsé, rechter, in aanwezigheid van mr. E.A. Vermunt, griffier, op 10 augustus 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid
deze uitspraak mede te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Bijlage – wettelijk kader

In artikel 3.21, eerste lid, van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000) is bepaald dat studiefinanciering wordt toegekend per studiefinancieringstijdvak.
In artikel 3.21, tweede lid, van de Wsf 2000 is bepaald dat een aanvraag voor studiefinanciering vóór het einde van het studiejaar waarop de aanvraag betrekking heeft wordt ingediend.
In artikel 3.21, derde lid, van de Wsf 2000 is bepaald dat studiefinanciering of de verhoging daarvan niet wordt toegekend voor een periode voorafgaand aan het studiejaar waarin de aanvraag is ingediend.
In artikel 1 van de Wsf 2000 is bepaald dat onder studiejaar in het hoger onderwijs wordt verstaan het tijdvak dat aanvangt op 1 september van enig kalenderjaar en eindigt op 31 augustus daarop volgend.
In artikel 11.5 van de Wsf 2000 is bepaald dat Onze Minister voor bepaalde gevallen de wet buiten toepassing kan laten of daarvan kan afwijken voor zover toepassing gelet op het belang dat deze wet beoogt te beschermen, zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.