Overwegingen
1. De aanslag rioolheffing betreft het terrein dat plaatselijk bekend staat als [camping] , dat in eigendom is van belanghebbende. De aanslag is opgelegd voor de periode van [periode] 2017. Vanaf [datum] 2017 is het beheer van [camping] overgenomen door de gemeente [gemeente] .
2. Het terrein is aangesloten op het rioolstelsel van de gemeente Breda. Omdat op dit rioolstelsel wordt geloosd, wordt de aanslag rioolheffing geheven door de Belastingsamenwerking West-Brabant als heffingsambtenaar van de gemeente Breda.
3. Belanghebbende heeft gesteld dat niet zij moet worden aangeslagen voor de rioolheffing, maar de bewoners van iedere stacaravan afzonderlijk, omdat het afzonderlijke percelen zijn die blijkens hun indeling bestemd zijn voor afzonderlijk gebruik als woningen. Van een voor verblijfsrecreatie bestemd terrein is immers feitelijk geen sprake (meer). [belanghebbende] was in het verleden een camping, waar standplaatsen verhuurd werden. De stacaravans waren eigendom van de bewoners. Door acties van de gemeente [gemeente] , die sinds 2010 diverse pogingen heeft gedaan om de camping te sluiten, zijn de recreanten weggegaan. Er kwamen huishoudens in de stacaravans wonen. Belanghebbende heeft zich vervolgens ingespannen dat de bewoners van de stacaravans zich konden inschrijven bij de gemeente. De gemeente was daar niet blij mee, maar wonen was volgens het bestemmingsplan toegestaan. In 2017 waren alle recreatievoorzieningen al gesloten. Iedere stacaravan had zijn eigen keuken, wc en douche en een waterafvoer die indirect op de gemeentelijke riolering uitkwam. Ieder perceel had een eigen afrastering. Alleen het zwembad is in de zomer nog één keer gevuld voor de bewoners. In 2017 is evenmin toeristenbelasting betaald, omdat er helemaal geen recreatieve overnachtingen waren. Er was alleen nog sprake van permanente bewoning op het terrein.
Tevens heeft belanghebbende de hoogte van het waterverbruik betwist. Al het water dat wordt afgevoerd naar het riool, wordt eerst verzameld in een put en van daaruit naar het riool van Breda gepompt. De pomp heeft een telwerk, waarmee de hoeveelheid geloosd water kan worden berekend. Dat is ongeveer een kwart van de hoeveelheid op de aanslag.
4. De heffingsambtenaar stelt dat de aanslag terecht aan [belanghebbende] is opgelegd, omdat sprake is van een recreatieterrein waarvoor zij belastingplichtig is. De heffingsambtenaar wijst daartoe op de begripsomschrijving van een recreatieterrein in artikel 1, onder e, van de Verordening op de heffing en invordering van rioolheffing 2017 gemeente Breda (hierna: Verordening), waarin is bepaald dat een recreatieterrein een terrein is dat bestemd is voor verblijfsrecreatie, dat als zodanig wordt geëxploiteerd. Dat daarvan sprake is blijkt al uit de inschrijving in de Kamer van Koophandel, waarin als activiteit wordt genoemd: de exploitatie van een recreatiepark. Ook volgens het bestemmingsplan heeft het perceel de bestemming ‘verblijfsrecreatie’. Het omheinde perceel is daarom conform de Verordening terecht als één perceel aangemerkt.
Tot slot is de heffingsambtenaar van mening dat de aanslag niet te hoog is vastgesteld.
5. In geschil is of de aanslag rioolheffing voor 2017 terecht en voor een niet te hoog bedrag aan belanghebbende is opgelegd.
6. In de onderhavige aanslag is het belastingobject omschreven als [belastingobject] . Ter zitting heeft belanghebbende aangegeven dat hij de aanslagen rioolheffingen al jaren van gemeente Breda ontvangt en dat hij begreep dat met het belastingobject het terrein van [camping] te [plaats] werd bedoeld. De rechtbank merkt het noemen van de plaats Breda daarom aan als een kennelijke verschrijving.
7. De relevante wettelijke bepalingen zijn opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
Is de aanslag rioolheffing terecht aan belanghebbende opgelegd?
8. De vraag die als eerste ter beantwoording aan de rechtbank voorligt is de vraag of er sprake is van een recreatieterrein, zoals bedoeld in de Verordening. Een recreatieterrein wordt voor de toepassing van de Verordening als één perceel aangemerkt. In het geval van een voor verblijfsrecreatie
bestemdterrein wat als zodanig wordt geëxploiteerd, dient dan als belastingplichtige te worden aangemerkt degene die het perceel, naar de omstandigheden beoordeeld, krachtens eigendom dan wel bezit gebruikt.
9. Naar het oordeel van de rechtbank dient het woord ‘bestemd’ in feitelijke zin te worden beantwoord en niet in planologische zin. Hieruit volgt dat de bestemming volgens het bestemmingsplan of de activiteiten volgens de Kamer van Koophandel niet van doorslaggevend belang zijn. De feitelijke omstandigheden zijn bepalend voor de beantwoording van de vraag of het terrein voor verblijfsrecreatie bestemd is.
Tussen partijen is niet in geschil dat de stacaravans op het terrein al jaren, in ieder geval ook al in 2017, allemaal permanent worden bewoond en niet worden gebruikt voor recreatiedoeleinden, met kennelijk destijds goedvinden van het gemeentebestuur. Belanghebbende heeft onweersproken gesteld dat het terrein geen gedeelde voorzieningen (zoals bijvoorbeeld wasgelegenheid en toiletvoorzieningen) meer kende, zoals op een verblijfsrecreatieterrein gebruikelijk is. Iedere stacaravan had zijn eigen keuken, wc en douche en een waterafvoer die indirect op de gemeentelijke riolering uitkwam. Het enkele feit dat er in de zomerperiode het zwembad gevuld is geweest, staat aan de conclusie dat er feitelijk geen sprake meer is van een recreatieterrein niet in de weg. Ook het feit dat er in 2017 geen toeristenbelasting is betaald, duidt op permanente bewoning van het terrein.
10. De rechtbank is gelet op alle voornoemde omstandigheden van oordeel dat in de eerste helft van 2017 geen sprake (meer) was van een voor verblijfsrecreatie bestemd terrein dat als zodanig werd geëxploiteerd. Veeleer was, zoals ook door de gemeente [gemeente] is aangenomen, sprake van een in de gemeente gelegen woonwijk. De aanslag rioolheffing is daarom naar het oordeel van de rechtbank ten onrechte aan belanghebbende opgelegd.
11. Gelet op het vorenstaande zal het beroep gegrond worden verklaard. De overige gronden behoeven daarom geen bespreking meer.
Proceskosten en griffierecht
12. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, omdat niet is gesteld of aannemelijk is geworden dat belanghebbende kosten heeft gemaakt die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen.
13. Aangezien het beroep gegrond wordt verklaard, dient de heffingsambtenaar het betaalde griffierecht van € 345,- te vergoeden.