ECLI:NL:RBZWB:2021:4115

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
16 juli 2021
Publicatiedatum
10 augustus 2021
Zaaknummer
AWB - 19 _ 5154
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen aanslag rioolheffing voor een terrein dat niet meer als recreatieterrein wordt geëxploiteerd

Op 16 juli 2021 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen een belanghebbende en de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking West-Brabant. De zaak betreft een beroep tegen een aanslag rioolheffing die aan de belanghebbende was opgelegd voor het jaar 2017. De belanghebbende, die een terrein beheert dat voorheen als camping fungeerde, betwistte de aanslag en stelde dat de bewoners van de stacaravans op het terrein individueel aangeslagen zouden moeten worden, omdat het terrein niet meer als recreatieterrein werd geëxploiteerd. De heffingsambtenaar stelde daarentegen dat de aanslag terecht was opgelegd, omdat het terrein nog steeds als recreatieterrein werd aangemerkt volgens de gemeentelijke verordening.

De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen. Het terrein was in 2017 volledig permanent bewoond, zonder recreatieve voorzieningen, en de bewoners hadden hun stacaravans als woningen ingericht. De rechtbank oordeelde dat de feitelijke situatie op het terrein niet meer voldeed aan de definitie van een recreatieterrein zoals vastgelegd in de verordening. De rechtbank concludeerde dat de aanslag ten onrechte aan de belanghebbende was opgelegd, omdat er geen sprake meer was van een voor verblijfsrecreatie bestemd terrein. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde de aanslag en gelastte de heffingsambtenaar het betaalde griffierecht te vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Belastingrecht
Zaaknummer BRE 19/5154

uitspraak van 16 juli 2021 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[belanghebbende] , gevestigd te [vestigingsplaats] ,

belanghebbende,
gemachtigde: [gemachtigde] ,
en

de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking West-Brabant,

verweerder.

Procesverloop

De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende een voorlopige aanslag rioolheffing, gedagtekend 31 maart 2017 met aanslagnummer [aanslagnummer 1] , opgelegd voor het jaar 2017 voor een bedrag van € 10.925,04 (hierna: de voorlopige aanslag).
Belanghebbende heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende voor het jaar 2017 een aanslag rioolheffing, gedagtekend 30 november 2018 met aanslagnummer [aanslagnummer 2] , opgelegd voor een bedrag van € 13.068,72 (hierna: de aanslag). De voorlopige aanslag is met deze aanslag verrekend.
Belanghebbende heeft ook bezwaar gemaakt tegen de aanslag. In de uitspraak op bezwaar van 17 september 2019 heeft de heffingsambtenaar het bezwaar ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft hiertegen beroep ingesteld, dat hij bij brief van 2 november 2019 heeft aangevuld.
De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend. Belanghebbende heeft hier schriftelijk op gereageerd.
De zaak is behandeld op de zitting van 4 juni 2021. Belanghebbende heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde, [gemachtigde] . De heffingsambtenaar heeft zich laten vertegenwoordigen door [heffingsambtenaar] .

Overwegingen

Feiten
1. De aanslag rioolheffing betreft het terrein dat plaatselijk bekend staat als [camping] , dat in eigendom is van belanghebbende. De aanslag is opgelegd voor de periode van [periode] 2017. Vanaf [datum] 2017 is het beheer van [camping] overgenomen door de gemeente [gemeente] .
2. Het terrein is aangesloten op het rioolstelsel van de gemeente Breda. Omdat op dit rioolstelsel wordt geloosd, wordt de aanslag rioolheffing geheven door de Belastingsamenwerking West-Brabant als heffingsambtenaar van de gemeente Breda.
Standpunten
3. Belanghebbende heeft gesteld dat niet zij moet worden aangeslagen voor de rioolheffing, maar de bewoners van iedere stacaravan afzonderlijk, omdat het afzonderlijke percelen zijn die blijkens hun indeling bestemd zijn voor afzonderlijk gebruik als woningen. Van een voor verblijfsrecreatie bestemd terrein is immers feitelijk geen sprake (meer). [belanghebbende] was in het verleden een camping, waar standplaatsen verhuurd werden. De stacaravans waren eigendom van de bewoners. Door acties van de gemeente [gemeente] , die sinds 2010 diverse pogingen heeft gedaan om de camping te sluiten, zijn de recreanten weggegaan. Er kwamen huishoudens in de stacaravans wonen. Belanghebbende heeft zich vervolgens ingespannen dat de bewoners van de stacaravans zich konden inschrijven bij de gemeente. De gemeente was daar niet blij mee, maar wonen was volgens het bestemmingsplan toegestaan. In 2017 waren alle recreatievoorzieningen al gesloten. Iedere stacaravan had zijn eigen keuken, wc en douche en een waterafvoer die indirect op de gemeentelijke riolering uitkwam. Ieder perceel had een eigen afrastering. Alleen het zwembad is in de zomer nog één keer gevuld voor de bewoners. In 2017 is evenmin toeristenbelasting betaald, omdat er helemaal geen recreatieve overnachtingen waren. Er was alleen nog sprake van permanente bewoning op het terrein.
Tevens heeft belanghebbende de hoogte van het waterverbruik betwist. Al het water dat wordt afgevoerd naar het riool, wordt eerst verzameld in een put en van daaruit naar het riool van Breda gepompt. De pomp heeft een telwerk, waarmee de hoeveelheid geloosd water kan worden berekend. Dat is ongeveer een kwart van de hoeveelheid op de aanslag.
4. De heffingsambtenaar stelt dat de aanslag terecht aan [belanghebbende] is opgelegd, omdat sprake is van een recreatieterrein waarvoor zij belastingplichtig is. De heffingsambtenaar wijst daartoe op de begripsomschrijving van een recreatieterrein in artikel 1, onder e, van de Verordening op de heffing en invordering van rioolheffing 2017 gemeente Breda (hierna: Verordening), waarin is bepaald dat een recreatieterrein een terrein is dat bestemd is voor verblijfsrecreatie, dat als zodanig wordt geëxploiteerd. Dat daarvan sprake is blijkt al uit de inschrijving in de Kamer van Koophandel, waarin als activiteit wordt genoemd: de exploitatie van een recreatiepark. Ook volgens het bestemmingsplan heeft het perceel de bestemming ‘verblijfsrecreatie’. Het omheinde perceel is daarom conform de Verordening terecht als één perceel aangemerkt.
Tot slot is de heffingsambtenaar van mening dat de aanslag niet te hoog is vastgesteld.
Geschil
5. In geschil is of de aanslag rioolheffing voor 2017 terecht en voor een niet te hoog bedrag aan belanghebbende is opgelegd.
6. In de onderhavige aanslag is het belastingobject omschreven als [belastingobject] . Ter zitting heeft belanghebbende aangegeven dat hij de aanslagen rioolheffingen al jaren van gemeente Breda ontvangt en dat hij begreep dat met het belastingobject het terrein van [camping] te [plaats] werd bedoeld. De rechtbank merkt het noemen van de plaats Breda daarom aan als een kennelijke verschrijving.
Juridisch kader
7. De relevante wettelijke bepalingen zijn opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
Is de aanslag rioolheffing terecht aan belanghebbende opgelegd?
8. De vraag die als eerste ter beantwoording aan de rechtbank voorligt is de vraag of er sprake is van een recreatieterrein, zoals bedoeld in de Verordening. Een recreatieterrein wordt voor de toepassing van de Verordening als één perceel aangemerkt. In het geval van een voor verblijfsrecreatie
bestemdterrein wat als zodanig wordt geëxploiteerd, dient dan als belastingplichtige te worden aangemerkt degene die het perceel, naar de omstandigheden beoordeeld, krachtens eigendom dan wel bezit gebruikt.
9. Naar het oordeel van de rechtbank dient het woord ‘bestemd’ in feitelijke zin te worden beantwoord en niet in planologische zin. Hieruit volgt dat de bestemming volgens het bestemmingsplan of de activiteiten volgens de Kamer van Koophandel niet van doorslaggevend belang zijn. De feitelijke omstandigheden zijn bepalend voor de beantwoording van de vraag of het terrein voor verblijfsrecreatie bestemd is.
Tussen partijen is niet in geschil dat de stacaravans op het terrein al jaren, in ieder geval ook al in 2017, allemaal permanent worden bewoond en niet worden gebruikt voor recreatiedoeleinden, met kennelijk destijds goedvinden van het gemeentebestuur. Belanghebbende heeft onweersproken gesteld dat het terrein geen gedeelde voorzieningen (zoals bijvoorbeeld wasgelegenheid en toiletvoorzieningen) meer kende, zoals op een verblijfsrecreatieterrein gebruikelijk is. Iedere stacaravan had zijn eigen keuken, wc en douche en een waterafvoer die indirect op de gemeentelijke riolering uitkwam. Het enkele feit dat er in de zomerperiode het zwembad gevuld is geweest, staat aan de conclusie dat er feitelijk geen sprake meer is van een recreatieterrein niet in de weg. Ook het feit dat er in 2017 geen toeristenbelasting is betaald, duidt op permanente bewoning van het terrein.
10. De rechtbank is gelet op alle voornoemde omstandigheden van oordeel dat in de eerste helft van 2017 geen sprake (meer) was van een voor verblijfsrecreatie bestemd terrein dat als zodanig werd geëxploiteerd. Veeleer was, zoals ook door de gemeente [gemeente] is aangenomen, sprake van een in de gemeente gelegen woonwijk. De aanslag rioolheffing is daarom naar het oordeel van de rechtbank ten onrechte aan belanghebbende opgelegd.
Conclusie
11. Gelet op het vorenstaande zal het beroep gegrond worden verklaard. De overige gronden behoeven daarom geen bespreking meer.
Proceskosten en griffierecht
12. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, omdat niet is gesteld of aannemelijk is geworden dat belanghebbende kosten heeft gemaakt die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen.
13. Aangezien het beroep gegrond wordt verklaard, dient de heffingsambtenaar het betaalde griffierecht van € 345,- te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vernietigt de aanslag;
- gelast dat de heffingsambtenaar het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 345,- aan haar vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.E.M. Marsé, rechter, in aanwezigheid van
mr. W.H.M. Venmans, griffier, op 16 juli 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier, de rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist (artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid AWR).

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Bijlage

Gemeentewet

Artikel 228a

1. Onder de naam rioolheffing kan een belasting worden geheven ter bestrijding van de kosten die voor de gemeente verbonden zijn aan:
a. de inzameling en het transport van huishoudelijk afvalwater en bedrijfsafvalwater, alsmede de zuivering van huishoudelijk afvalwater en
b. de inzameling van afvloeiend hemelwater en de verwerking van het ingezamelde hemelwater, alsmede het treffen van maatregelen teneinde structureel nadelige gevolgen van de grondwaterstand voor de aan de grond gegeven bestemming zoveel mogelijk te voorkomen of te beperken.
2. Ter zake van de kosten, bedoeld in het eerste lid, onderdelen a en b, kunnen twee afzonderlijke belastingen worden geheven.
Verordening op de heffing en invordering van rioolheffing 2017 gemeente Breda

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

Deze verordening verstaat onder:
a. perceel: een roerende of onroerende zaak of een zelfstandig gedeelte daarvan;
(…)
e. recreatieterrein: terrein bestemd voor verblijfsrecreatie dat als zodanig wordt geëxploiteerd met inbegrip van de op dit terrein gelegen roerende of onroerende opstallen, het terrein wordt voor de toepassing van deze verordening als één perceel aangemerkt.

Artikel 3 Belastbaar feit en belastingplicht

1. De belasting als bedoeld in deze verordening wordt naar afzonderlijke grondslagen geheven van de gebruiker van een perceel van waaruit water direct of indirect op de gemeentelijke riolering wordt afgevoerd.
2. Met betrekking tot de rioolheffing wordt:
a. als gebruiker aangemerkt degene die naar de omstandigheden beoordeeld het perceel al dan niet krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht gebruikt;
b. gebruikmaken van een perceel door de leden van een huishouden aangemerkt als gebruikmaken door het door de in artikel 231, tweede lid, onderdeel b, van de Gemeentewet bedoelde gemeenteambtenaar aangewezen lid van dat huishouden;
c. gebruikmaken door degene aan wie een deel van een perceel – niet een gedeelte als bedoeld in artikel 4 – in gebruik is gegeven, aangemerkt als gebruikmaken door degene die dat deel in gebruik heeft gegeven;
d. het ter beschikking stellen van een perceel voor volgtijdig gebruik aangemerkt als gebruikmaken door degene die dat perceel ter beschikking heeft gesteld.

Artikel 4 Zelfstandige gedeelten

Indien gedeelten van een in artikel 3 bedoeld perceel blijkens hun indeling bestemd zijn om als afzonderlijk geheel te worden gebruikt, wordt de belasting geheven ter zaken van elk als zodanig bestemd gedeelte, met dien verstande dat indien twee of meer van die gedeelten tezamen als één geheel worden gebruikt, deze als één perceel worden aangemerkt.

Artikel 5 Maatstaf van heffing en belastingtarief

1. De belasting wordt geheven naar de grondslagen genoemd in lid 2 van dit artikel en de tarieven opgenomen in de bij deze verordening behorende tarieventabel.
2. De grondslagen van de belasting zijn:
a. een vast bedrag per perceel;
b. een bedrag op basis van het aantal kubieke meters water dat vanuit het perceel direct of indirect op de gemeentelijke riolering wordt afgevoerd.
(…)