In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 5 augustus 2021 uitspraak gedaan in een verzoek om een machtiging voor gesloten jeugdhulp voor een minderjarige, hierna te noemen [roepnaam minderjarige]. De kinderrechter oordeelt dat een machtiging voor gesloten jeugdhulp een uiterste maatregel is, die alleen kan worden verleend als andere vormen van hulpverlening zijn uitgeput en als er ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen zijn die de ontwikkeling van de minderjarige ernstig belemmeren. De kinderrechter constateert dat er momenteel ambulante hulpverlening in de thuissituatie van [roepnaam minderjarige] plaatsvindt en dat deze hulp goed verloopt. Zowel [roepnaam minderjarige] als haar ouders hebben een sterke wens tot thuisplaatsing, wat de kinderrechter in zijn overwegingen meeneemt.
De kinderrechter wijst op de systeemproblematiek binnen het gezin, waarbij eerder meldingen van geweld zijn gedaan en politie is ingeschakeld. Ondanks deze zorgen is de kinderrechter van mening dat de huidige hulpverlening voldoende is en dat er nog niet alle mogelijkheden zijn uitgeput. De kinderrechter benadrukt het belang van samenwerking met de hulpverlening en de jeugdzorgwerker en geeft aan dat als er niet goed wordt meegewerkt, de GI opnieuw een verzoek kan indienen voor een machtiging uithuisplaatsing of gesloten plaatsing.
Uiteindelijk wijst de kinderrechter het verzoek van de GI af, met de hoop dat [roepnaam minderjarige] en haar ouders de kans aangrijpen om als gezin aan de slag te gaan met de geboden hulp. De beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken, met de mogelijkheid voor hoger beroep binnen drie maanden na de uitspraak.