ECLI:NL:RBZWB:2021:4090

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
10 augustus 2021
Publicatiedatum
9 augustus 2021
Zaaknummer
02/820091-18 ontneming
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in een witwaszaak

Op 10 augustus 2021 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant in een ontnemingszaak uitspraak gedaan tegen een betrokkene die eerder was veroordeeld voor witwassen. De officier van justitie vorderde ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel tot een bedrag van € 121.604,64, maar de verdediging betwistte deze vordering. De rechtbank heeft vastgesteld dat de betrokkene zich schuldig heeft gemaakt aan gewoontewitwassen van zeven auto’s tussen 1 januari 2013 en 9 augustus 2018. De rechtbank oordeelde dat het startkapitaal van de betrokkene, waarmee hij zijn eerste auto kocht en repareerde, van misdrijf afkomstig was. Echter, de rechtbank kon niet vaststellen dat er sprake was van een vermogensvermeerdering door het witwassen, omdat de betrokkene de eerste auto verkocht en met de opbrengst nieuwe auto’s kocht zonder dat er bewijs was van winst.

De rechtbank heeft ook de taxaties van de politie en de door de officier van justitie ingediende rapporten beoordeeld. De verdediging voerde aan dat de taxaties niet correct waren, omdat deze uitgingen van nieuwe onderdelen en volledig herstelde auto’s, terwijl de betrokkene gebruik had gemaakt van tweedehands onderdelen en niet alle auto’s volledig waren hersteld. De rechtbank vond de verklaring van de betrokkene aannemelijk en concludeerde dat de taxaties niet als basis voor de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel konden dienen. Bovendien waren er onvoldoende gegevens beschikbaar om een betrouwbare kasopstelling te maken.

Uiteindelijk heeft de rechtbank de vordering van de officier van justitie afgewezen, omdat er geen concrete vaststelling van enig voordeel uit de gepleegde strafbare feiten kon worden gemaakt. De beslissing werd genomen door een meervoudige kamer, en het vonnis werd uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
Parketnummer: 02-820091-18
vonnis van de rechtbank d.d. 10 augustus 2021
in de ontnemingszaak tegen
[Betrokkene]
geboren op [Geboortedag] 1989 te [Geboorteplaats]
wonende te [Woonadres]
raadsman mr. K.R. Verkaart, advocaat te Breda

1.De procedure

Betrokkene is op 10 augustus 2021 door de meervoudige kamer voor strafzaken in de rechtbank Zeeland-West-Brabant veroordeeld voor witwassen tot de in die uitspraak vermelde straf. De officier van justitie heeft ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel gevorderd tot een bedrag van € 121.604,64.
De vordering is inhoudelijk behandeld op de zitting van 27 juli 2021, waarbij de officier van justitie mr. C. de Pagter en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat betrokkene zich schuldig heeft gemaakt aan gewoontewitwassen en hij daarmee voordeel heeft behaald. Zij is van oordeel dat het wederrechtelijk verkregen voordeel kan worden vastgesteld op het bedrag zoals in het rapport van de politie is berekend, te weten een bedrag van € 121.604,64. Gelet op de overschrijding van de redelijke termijn van berechting dient daarop wel een korting van vijf procent te worden toegepast waardoor zij vordert de vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel vast te stellen op een bedrag van € 115.524,70.

3.Het standpunt van de verdediging

De verdediging bepleit afwijzing van de vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel van de officier van justitie. Daartoe wordt aangevoerd dat de taxaties van [Naam 1] niet voor de berekening kunnen worden gebruikt, omdat daarop veel af te dingen valt. Daarbij wordt immers van nieuwe onderdelen en volledig herstelde auto’s uitgegaan, terwijl betrokkene gebruik heeft gemaakt van tweedehands onderdelen en niet alle auto’s ten tijde van de verkoop volledig waren hersteld. Evenmin is er sprake van arbeidsuren nu betrokkene in zijn vrije tijd zelf aan zijn auto’s heeft gesleuteld. Dit heeft tot gevolg dat het wederrechtelijk verkregen voordeel niet met voldoende zekerheid kan worden geschat. Daar komt nog bij dat verdachte niet de eigenaar van de Audi A7 met kenteken [Kenteken] was, waardoor het berekende bedrag voor deze auto van het wederrechtelijk verkregen voordeel moet worden afgetrokken.

4.Het oordeel van de rechtbank

Betrokkene is op 10 augustus 2021 veroordeeld voor het witwassen van zeven auto’s in de periode van 1 januari 2013 tot en met 9 augustus 2018.
In het vonnis heeft de rechtbank vastgesteld dat het niet anders kan zijn dan dat het startkapitaal van betrokkene waarmee hij zijn eerste auto in de reeks heeft gekocht en gerepareerd, van misdrijf afkomstig is. Voor dit bedrag geldt volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad dat de enkele omstandigheid dat een goed, zoals een geldbedrag, voorwerp is van het bewezenverklaarde misdrijf witwassen, niet met zich brengt dat alleen al daarom dat goed wederrechtelijk verkregen voordeel vormt (zie onder meer Hoge Raad 6 juli 2021, ECLI:NL:HR:2021:1077).
Het uit misdrijf afkomstige voorwerp ten aanzien waarvan witwasgedragingen worden verricht, kan niet gelden als voordeel dat met het verrichten van die witwasgedragingen wordt verkregen. Dat voorwerp is immers al uit misdrijf afkomstig – en vormt dus de opbrengst van dat misdrijf – maar is niet verkregen door middel van het verrichten van witwasgedragingen. Dat sluit niet uit dat het verrichten van witwasgedragingen op een andere wijze wederrechtelijk voordeel oplevert voor de betrokkene. Daarvan kan sprake zijn als bij de betrokkene als gevolg van het verrichten van witwasgedragingen een vermogensvermeerdering optreedt, bijvoorbeeld in de vorm van een beloning of een positief rendement.
Dat er bij betrokkene sprake is geweest van een vermogensvermeerdering als gevolg van het witwassen, kan de rechtbank evenmin vaststellen. Verdachte heeft de eerste auto in de reeks verkocht en daarna van de opbrengst telkens een nieuwe gekocht. Dat er sprake is geweest van een vermogensvermeerdering daarbij is niet gebleken.
Wederrechtelijk verkregen voordeel kan ook worden ontnomen op basis van artikel 36e lid 3 van het Wetboek van Strafrecht, vastgesteld op basis van een kasopstelling. In het dossier zit een rapport waarin het wederrechtelijk verkregen voordeel op deze wijze is berekend, dat heeft geresulteerd in een bedrag van € 121.604,64. Als grondslag voor deze berekening zijn de (taxaties van de) aanschafkosten en de taxaties van de reparatiekosten van de witgewassen voertuigen gebruikt, die door [Bedrijfsnaam] (voorheen: [Naam 1] ) zijn opgesteld.
Betrokkene heeft daarover verklaard dat deze taxaties voor de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel niet kunnen worden gebruikt, omdat daarin van nieuwe onderdelen en volledig herstelde auto’s is uitgegaan terwijl betrokkene gebruik heeft gemaakt van tweedehands onderdelen en evenmin alle auto’s ten tijde van de verkoop volledig waren hersteld. Verder is er geen sprake van arbeidsuren nu betrokkene in zijn vrije tijd zelf aan zijn auto’s heeft gesleuteld. Betrokkene hoefde ook geen btw te betalen.
Mede gelet op het beroep van betrokkene als autoschadehersteller en het grote verlies dat zou worden geleden wanneer de auto’s conform de taxaties zouden zijn gerepareerd, acht de rechtbank zijn verklaring aannemelijk. Daarnaast is het algemeen bekend dat schadetaxaties veelal voor verzekeringsmaatschappijen worden gebruikt. Ook is bekend dat niet door een verzekeringsmaatschappij vergoedbare schade ook wel wordt hersteld met tweede hands onderdelen. Het voorgaande heeft tot gevolg dat voornoemde taxaties niet als grondslag voor de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel kunnen worden gebruikt. Verder zijn er onvoldoende gegevens beschikbaar om een betrouwbare kasopstelling te kunnen maken. Dat maakt dat de rechtbank niet tot een concrete vaststelling van enig voordeel uit de door betrokkene gepleegde strafbare feiten kan komen. Zij wijst de vordering van de officier van justitie daarom af.

5.De beslissing

De rechtbank:
- wijst de vordering van de officier van justitie van 25 juni 2021, strekkende tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel, af.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.G.F. Vliegenberg, voorzitter, mr. D. van Kralingen en mr. M.H.M. Collombon, rechters, in tegenwoordigheid van de griffier mr. M. de Jonge en is uitgesproken ter openbare zitting op 10 augustus 2021.
Mrs. Vliegenberg en de griffier zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.