ECLI:NL:RBZWB:2021:4080

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
4 augustus 2021
Publicatiedatum
6 augustus 2021
Zaaknummer
AWB - 19 _ 6168
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen dwangbevel en invorderingskosten gemeentelijke belastingen

Op 4 augustus 2021 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak tussen een belanghebbende en de invorderingsambtenaar van de gemeente Tilburg. De zaak betreft een beroep tegen een dwangbevel dat was uitgevaardigd wegens onbetaalde gemeentelijke belastingen. De heffingsambtenaar had op 28 februari 2019 een aanslagbiljet opgelegd aan de belanghebbende en zijn broer, die samen eigenaar zijn van een woning. Na een aanmaning op 31 juli 2019 en een dwangbevel op 27 september 2019, hebben de belanghebbende en zijn broer bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat de aanslag en de aanmaning buiten het geschil vallen, aangezien het beroep enkel gericht was tegen het dwangbevel. De rechtbank stelde vast dat de invorderingsambtenaar de kosten van het dwangbevel correct had vastgesteld en dat de keuze om het dwangbevel enkel aan de oudste broer op te leggen, juist was. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek van de belanghebbende om de aanslag ook aan hem te richten af. De rechtbank concludeerde dat de invorderingskosten terecht waren opgelegd en dat de belanghebbende niet in zijn verzoeken werd ontvangen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Belastingrecht
zaaknummer BRE 19/6168

uitspraak van 4 augustus 2021 van de enkelvoudige kamer in het zaak tussen

[belanghebbende] , wonende te [plaats] , belanghebbende,

en

de invorderingsambtenaar van de gemeente Tilburg, verweerder.

Procesverloop

De heffingsambtenaar heeft op 28 februari 2019 een aanslagbiljet gemeentelijke belastingen met vorderingsnummer [nummer] inzake de woning aan de [adres] in [plaats] opgelegd aan [persoon] .
Op 31 juli 2019 is een aanmaning verzonden, waarbij € 16,- aan aanmaningskosten in rekening is gebracht.
Op 27 september 2019 is vervolgens een dwangbevel met daarbij de kosten van betekening ter hoogte van € 86,- uitgevaardigd.
Belanghebbende en [persoon] hebben samen bezwaar gemaakt tegen het dwangbevel.
Bij uitspraak op bezwaar van 7 november 2019 zijn de bezwaren ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft hiertegen beroep ingesteld.
De invorderingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is behandeld op de zitting van 12 mei 2021. Belanghebbende en [persoon] waren aanwezig op de zitting. De invorderingsambtenaar heeft zich laten vertegenwoordigen door [invorderingsambtenaar 1] en [invorderingsambtenaar 2] .
De uitspraaktermijn is met zes weken verlengd.

Overwegingen

Feiten
1. Belanghebbende en zijn oudere broer [persoon] zijn sinds 19 december 2018 voor gelijke delen eigenaar van de woning aan de [adres] in [plaats] . Zij zijn met ingang van 19 december 2018 ingeschreven in het bevolkingsregister op dit adres.
Bevoegdheid bestuursrechter
2. De rechtbank stelt voorop dat belanghebbende uitsluitend bezwaar en beroep heeft ingesteld tegen het dwangbevel. De aanslag gemeentelijke belastingen en de aanmaning vallen dus buiten de omvang van het geschil.
3. De rechtbank merkt verder op dat geen beroep bij de belastingrechter kan worden ingesteld tegen een handeling tot invordering van een belastingaanslag. [1]
De vraag of de invorderingsambtenaar op goede gronden is overgegaan tot invordering van de aanslag van 28 februari 2019 kan daarom in deze procedure niet aan de orde komen.
4. Tegen de kosten van een dwangbevel staat op grond van artikel 7, eerste lid, van de Kostenwet invordering rijksbelastingen (hierna: Kostenwet) in samenhang met artikel 231, eerste lid, van de Gemeentewet wel beroep open bij de belastingrechter.
Geschil
5. Partijen twisten over de vraag of de betekeniskosten voor het dwangbevel (de invorderingskosten) terecht zijn opgelegd. In geschil is tevens de vraag of het dwangbevel terecht enkel aan [persoon] is opgelegd.
Toetsingskader van de rechtbank
6. De relevante wettelijke bepalingen zijn opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
Aanwijzing belastingplichtige
7. Belanghebbende voert aan dat hij het er niet mee eens is dat de aanslag gemeentelijke belastingen en de daaropvolgende correspondentie enkel aan zijn broer
[persoon] zijn gericht.
8. De invorderingsambtenaar stelt dat belanghebbende op de peildatum 1 januari 2019 tezamen met [persoon] eigenaar was van de woning. Nu ter zake van de woning sprake is van twee eigenaren met een gelijk aandeel in de woning, die beide op dezelfde datum in de gemeentelijke basisadministratie zijn ingeschreven, wordt op grond van beleidsregels van de gemeente de aanslag opgelegd aan de eigenaar die de hoogste leeftijd heeft. Dat is in dit geval [persoon] . De invorderingsambtenaar stelt zich op het standpunt dat het dwangbevel terecht aan [persoon] is opgelegd.
9. De rechtbank overweegt het volgende. Niet in geschil is dat belanghebbende tezamen met zijn broer [persoon] op 1 januari 2019 voor gelijke delen als eigenaar gerechtigd was tot de woning. Belanghebbende en zijn broer zijn gelijktijdig ingeschreven op het adres [adres] te [plaats] (19 december 2018). In dat geval geldt op grond van artikel 1 van onderdeel E van de Beleidsregels voor het aanwijzen van een belastingplichtige in een keuzesituatie van de gemeente Tilburg (Beleidsregels), in samenhang gelezen met artikel 2 van onderdeel A van de Beleidsregels, dat de oudste in leeftijd degene is op wiens naam de gemeentelijke belastingaanslagen worden gesteld.
10. De rechtbank stelt vast dat [persoon] de oudste broer is. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de aanwijzing van [persoon] als belastingplichtige juist is en dat de aanslag, de aanmaning en dus ook het dwangbevel terecht aan hem (en niet aan belanghebbende) zijn opgelegd.
11. De rechtbank oordeelt daaropvolgend dat het verzoek van belanghebbende om de aanslag gemeentelijke belastingen en daarmee samenhangende correspondentie voortaan ook aan hem te richten op grond van de Beleidsregels niet gehonoreerd hoeft te worden.
De invorderingsambtenaar heeft bovendien toegelicht dat het om diverse praktische redenen niet mogelijk is om de correspondentie ter zake van de gemeentelijke belastingen ook aan belanghebbende te richten.
12. Het beroep zal daarom, voor zover gericht tegen de keuze van de belastingplichtige, ongegrond worden verklaard.
Invorderingskosten
13. Belanghebbende verzoekt tevens om terugbetaling van de boetes. De rechtbank begrijpt dat hij hiermee doelt op de kosten van de betekening van het dwangbevel.
14. Vaststaat dat de aanslag van 28 februari 2019 niet tijdig is betaald. Ook na de aanmaning van 31 juli 2019 bleef betaling uit. De invorderingsambtenaar mocht daarom, naar het oordeel van de rechtbank, op grond van artikel 12 van de Invorderingswet 1990 een dwangbevel uitvaardigen en gelijktijdig de invorderingskosten in rekening brengen bij de belastingplichtige (in dit geval dus [persoon] ).
De rechtbank stelt vast dat de kosten van de betekening van dit dwangbevel door de invorderingsambtenaar correct en in overeenstemming met artikel 3 van de Kostenwet zijn vastgesteld op een bedrag van € 86. De aanmaningskosten van € 16 zijn overigens ook correct vastgesteld conform artikel 2 van de Kostenwet.
15. De omstandigheid dat [persoon] enkele maanden afwezig was in verband met een stage en daarom de aanslag, de aanmaning en het dwangbevel niet heeft gezien, kan er naar het oordeel van de rechtbank niet toe leiden dat de invorderingskosten niet verschuldigd zijn. Het ligt immers op de weg van [persoon] om bij langere afwezigheid adequate maatregelen te treffen voor het behandelen van zijn post en het behartigen van zijn belangen. Dit had hij eenvoudig kunnen regelen door aan belanghebbende te vragen om zijn post in de gaten te houden. Dat hij dit niet heeft gedaan, dient voor zijn rekening en risico te blijven.
Het is verder aan belanghebbende en zijn broer [persoon] om onderling af te spreken wie (welk deel van) de aanmanings- en betekeningskosten voor zijn rekening zal nemen.
16. Het beroep, voor zover het is gericht tegen de invorderingskosten, slaagt niet.
Conclusie
17. Het beroep is ongegrond. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.P. Hertsig, rechter, in aanwezigheid van mr. W.H.M. Venmans, griffier, op 4 augustus 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid om de uitspraak te tekenen.
rechter
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Bijlage

Artikel 231 van de Gemeentewet
1. Onverminderd het overigens in deze paragraaf bepaalde geschieden de heffing en de invordering van gemeentelijke belastingen met toepassing van de Algemene wet, de Invorderingswet 1990 en de Kostenwet invordering rijksbelastingen als waren die belastingen rijksbelastingen.
(…)
Artikel 253 van de Gemeentewet
1. Indien ter zake van hetzelfde voorwerp van de belasting of hetzelfde belastbare feit twee of meer personen belastingplichtig zijn, kan de belastingaanslag ten name van een van hen worden gesteld.
2. Indien de belastingplicht, bedoeld in het eerste lid, voortvloeit uit het genot van een onroerende zaak krachtens eigendom, bezit of beperkt recht en de aanslag ten name van één van de belastingplichtigen is gesteld, kan de met de invordering van gemeentelijke belastingen belaste gemeenteambtenaar de belastingaanslag op de gehele onroerende zaak verhalen ten name van degene te wiens name de aanslag is gesteld, zonder rekening te houden met de rechten van de overige belastingplichtigen.
3. De belastingschuldige die de belastingaanslag heeft voldaan kan hetgeen hij meer heeft voldaan dan overeenkomt met zijn belastingplicht verhalen op de overige belastingplichtigen naar evenredigheid van ieders belastingplicht.
4. Tegen een met toepassing van het eerste lid vastgestelde belastingaanslag kan mede beroep bij de rechtbank worden ingesteld door de belastingplichtige wiens naam niet op het aanslagbiljet staat vermeld. (…)
5. (…)
Beleidsregels aanwijzen belastingplichtige gemeente [plaats]
A. Onroerendezaakbelastingen
1. (…)
2. Met betrekking tot de onroerendezaakbelastingen die worden geheven van genothebbenden krachtens eigendom, bezit of beperkt recht wordt de aanslag in onderstaande volgorde gesteld ten name van:
2.1
indien er binnen één categorie genothebbenden personen zijn die volgens de beschikbare
gegevens in de gemeente [plaats] wonen of gevestigd zijn:
(…)
2.2.5
bij gelijke aandelen de oudste in leeftijd;
(…)
B. Rioolheffing
1. Met betrekking tot de rioolheffing die wordt geheven van genothebbenden krachtens eigendom, bezit of beperkt recht wordt de onder A.1 en A.2 vermelde voorkeursvolgorde aangehouden.
(…)
E. Overig
1. Indien aanslagen van verschillende gemeentelijke belastingen worden verenigd op één aanslagbiljet, worden deze in onderstaande volgorde ten name gesteld van de belastingplichtige die:
1.1
ingevolge de onderdelen A.1, A.2 en B.1 kan worden aangewezen;
(…)
Artikel 11 van de Invorderingswet 1990
Indien de belastingschuldige een belastingaanslag niet binnen de gestelde termijn betaalt, maant de ontvanger hem schriftelijk aan om alsnog binnen twee weken na de dagtekening van de aanmaning te betalen.
Artikel 12 van de Invorderingswet 1990
1. De invordering van de belastingaanslag kan geschieden bij een door de ontvanger uit te vaardigen dwangbevel.
2. In afwijking van artikel 4:119, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht kunnen bij het dwangbevel tevens de kosten van de aanmaning, de kosten van het dwangbevel en de rente worden ingevorderd.
Artikel 2 van de Kostenwet Invordering Rijksbelastingen(tekst 2019)
Voor het verzenden van een aanmaning tot betaling is verschuldigd € 7 bij een gevorderde som tot € 454 en € 16 bij een gevorderde som van € 454 of meer.
Artikel 3 van de Kostenwet Invordering Rijksbelastingen(tekst 2019)
1. Voor het betekenen van een dwangbevel met bevel tot betaling is verschuldigd € 40 verhoogd met € 3 van elk geheel bedrag van € 45 waarmee de gevorderde som € 45 te boven gaat, met dien verstande dat niet meer verschuldigd is dan € 11.970.
(…)
Artikel 7 van de Kostenwet Invordering Rijksbelastingen(tekst 2019)
1. Tegen de door de ontvanger of de belastingdeurwaarder in rekening gebrachte kosten van vervolging welke niet voortspruiten uit de gerechtelijke tenuitvoerlegging van het dwangbevel kan degene van wie die kosten worden gevorderd een bezwaarschrift, onderscheidenlijk een beroepschrift indienen bij de ontvanger. Op het bezwaar, beroep, hoger beroep en beroep in cassatie inzake de in de eerste volzin bedoelde beschikking is hoofdstuk V van de Algemene wet inzake rijksbelastingen van overeenkomstige toepassing.
(…)

Voetnoten

1.Gelet op het bepaalde in artikel 8:5 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), gelezen in samenhang met artikel 1 van de Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak, opgenomen in bijlage 2 bij de Awb. De betrokkene kan een vordering bij de burgerlijk rechter instellen.