ECLI:NL:RBZWB:2021:4039

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
3 augustus 2021
Publicatiedatum
5 augustus 2021
Zaaknummer
02/190499-21
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing op hoger beroep tegen schorsing voorlopige hechtenis

Op 3 augustus 2021 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een hoger beroep tegen een bevel tot schorsing van de voorlopige hechtenis van de verdachte, die geboren is in 1996. De rechter-commissaris had op 22 juli 2021 de voorlopige hechtenis van de verdachte geschorst, maar de officier van justitie ging hiertegen in hoger beroep. De rechtbank heeft de stukken bestudeerd, waaronder de beschikking van de rechter-commissaris en de schriftuur van de officier van justitie. Tijdens de zitting in raadkamer zijn de officier van justitie, de verdachte en zijn raadsman, mr. C.J. de Wit, gehoord.

De rechtbank oordeelde dat er voldoende ernstige bezwaren tegen de verdachte zijn, wat de schorsing van de voorlopige hechtenis in twijfel trekt. De rechtbank volgde de rechter-commissaris in zijn oordeel dat er een ernstig geschokte rechtsorde is en dat er gevaar voor herhaling bestaat. De rechtbank benadrukte dat schorsing van de voorlopige hechtenis alleen mogelijk is bij bijzondere omstandigheden die het persoonlijk belang van de verdachte boven het belang van de samenleving stellen. De reclassering had negatief geadviseerd over de schorsing, omdat er onvoldoende zicht was op de psychische toestand van de verdachte en de risico's voor hemzelf en anderen.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het hoger beroep van de officier van justitie gegrond en vernietigde de beschikking van 22 juli 2021 tot schorsing van de voorlopige hechtenis. Deze beslissing werd genomen in raadkamer op 3 augustus 2021 door de rechters G.H. Nomes, N. van der Ploeg-Hogervorst en E.F. Bethlehem, in aanwezigheid van griffier H.M. van Dijk.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats Middelburg
Parketnummer : 02-190499-21
Beslissing van 3 augustus 2021 op het hoger beroep tegen de beschikking van de rechter-commissaris 22 juli 2021
in de strafzaak tegen de verdachte
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1996 te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres] .
Raadsman: mr. C.J. de Wit, advocaat te Vlissingen.

Procedure

De rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken, heeft tegen verdachte een bevel tot bewaring verleend en de voorlopige hechtenis van verdachte met onmiddellijke ingang geschorst bij bevel van 22 juli 2021. De officier van justitie is op 29 juli 2021 in hoger beroep gekomen tegen de beschikking tot schorsing van de voorlopige hechtenis.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder genoemde beschikking van de rechter-commissaris en de schriftuur hoger beroep van de officier van justitie.
De rechtbank heeft in raadkamer van heden de officier van justitie, mr. W.J.W.K. Suijkerbuijk, de verdachte en de raadsman gehoord.

Beoordeling

De rechtbank is met de rechter-commissaris van oordeel dat er voldoende ernstige bezwaren zijn gerezen tegen verdachte. Daarmee is ook de door de rechter-commissaris aangenomen twaalfjaarsgrond met ernstig geschokte rechtsorde en het gevaar voor herhaling aanwezig. De eerstgenoemde grond brengt volgens vaste rechtspraak met zich mee dat van schorsing van de voorlopige hechtenis slechts sprake kan zijn bij bijzondere zwaarwegende, de persoon van verdachte betreffende omstandigheden op grond waarvan het belang dat de samenleving heeft bij voortzetting van de voorlopige hechtenis, moet wijken voor het persoonlijk belang van de verdachte. Van die omstandigheden is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende gebleken. De reclassering heeft bij rapport van 21 juli 2021 negatief geadviseerd over een schorsing van de voorlopige hechtenis van verdachte omdat geen mogelijkheden worden gezien om met voorwaarden en/of toezicht de risico’s te beperken. Er is volgens de reclassering onvoldoende zicht op de huidige psychische toestand van verdachte en de daaruit voortvloeiende gevaarsrisico’s voor zowel verdachte als zijn familie. Het risico op herhaling en het gevaar voor anderen en zichzelf kan niet worden ingeschat. De ambulante behandeling bij Emergis is niet afdoende gebleken. Het standpunt van de behandeld psychiater van verdachte ter zitting bij de rechter-commissaris maakt dit niet anders. Hoewel de beslissing van de rechter-commissaris gezien de zorgvraag van verdachte invoelbaar is, is de behandeling in Emergis in (een te) grote mate gebaseerd op een vrijwillig kader, hetgeen indruist tegen het belang dat met de gronden van de voorlopige hechtenis moet worden gediend. Daar komt bij dat Emergis inmiddels kenbaar heeft gemaakt dat de behandeling door Emergis op zeer korte termijn wordt stopgezet.

Beslissing

De rechtbank:
verklaart het hoger beroep van de officier van justitie gegrond en vernietigt de beschikking van 22 juli 2021 tot schorsing van de voorlopige hechtenis van verdachte.
Deze beslissing is gegeven in raadkamer van deze rechtbank op 3 augustus 2021 door mr. G.H. Nomes, voorzitter, mr. N. van der Ploeg-Hogervorst en mr. E.F. Bethlehem, rechters,
in tegenwoordigheid van H.M. van Dijk, griffier.