ECLI:NL:RBZWB:2021:3932
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Verzet tegen niet-ontvankelijkverklaring van beroep inzake griffierecht door de rechtbank Oost-Brabant
Op 29 juli 2021 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een verzetzaak van een opposant tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant. De opposant had beroep ingesteld tegen een besluit van de deken van de Orde van Advocaten, dat zijn bezwaar tegen de niet-ontvankelijkverklaring van zijn klacht niet zou worden doorgeleid naar de tuchtrechter, niet-ontvankelijk was verklaard. De rechtbank Oost-Brabant had dit beroep op 19 februari 2021 zonder zitting niet-ontvankelijk verklaard, omdat het griffierecht niet volledig was betaald. De opposant voerde aan dat hij een nota voor € 48,- had ontvangen en een verzoek tot vrijstelling van het griffierecht had ingediend, dat was afgewezen. Hij stelde dat hij niet op de hoogte was gesteld van het risico van niet-ontvankelijkverklaring, omdat de aangetekende brief met de mededeling dat hij het griffierecht van € 178,- moest betalen, nooit was aangeboden.
De rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelde dat de rechtbank Oost-Brabant ten onrechte had geoordeeld dat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk was. De rechtbank concludeerde dat de opposant niet in verzuim was geweest met betrekking tot het betalen van het griffierecht, en dat de zaak ten onrechte zonder zitting was afgedaan. Het verzet werd gegrond verklaard, wat betekent dat de eerdere uitspraak vervalt en het onderzoek in de oorspronkelijke stand wordt hervat. De rechtbank merkte op dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling en dat er ook na verdere behandeling nog steeds een andere reden voor niet-ontvankelijkheid kan zijn.
De uitspraak werd gedaan door rechter G.M.J. Kok, in aanwezigheid van griffier B.C. van Sprundel-Thelosen, en werd openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.