ECLI:NL:RBZWB:2021:3932

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
29 juli 2021
Publicatiedatum
30 juli 2021
Zaaknummer
AWB- 21_2058
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijkverklaring van beroep inzake griffierecht door de rechtbank Oost-Brabant

Op 29 juli 2021 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een verzetzaak van een opposant tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant. De opposant had beroep ingesteld tegen een besluit van de deken van de Orde van Advocaten, dat zijn bezwaar tegen de niet-ontvankelijkverklaring van zijn klacht niet zou worden doorgeleid naar de tuchtrechter, niet-ontvankelijk was verklaard. De rechtbank Oost-Brabant had dit beroep op 19 februari 2021 zonder zitting niet-ontvankelijk verklaard, omdat het griffierecht niet volledig was betaald. De opposant voerde aan dat hij een nota voor € 48,- had ontvangen en een verzoek tot vrijstelling van het griffierecht had ingediend, dat was afgewezen. Hij stelde dat hij niet op de hoogte was gesteld van het risico van niet-ontvankelijkverklaring, omdat de aangetekende brief met de mededeling dat hij het griffierecht van € 178,- moest betalen, nooit was aangeboden.

De rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelde dat de rechtbank Oost-Brabant ten onrechte had geoordeeld dat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk was. De rechtbank concludeerde dat de opposant niet in verzuim was geweest met betrekking tot het betalen van het griffierecht, en dat de zaak ten onrechte zonder zitting was afgedaan. Het verzet werd gegrond verklaard, wat betekent dat de eerdere uitspraak vervalt en het onderzoek in de oorspronkelijke stand wordt hervat. De rechtbank merkte op dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling en dat er ook na verdere behandeling nog steeds een andere reden voor niet-ontvankelijkheid kan zijn.

De uitspraak werd gedaan door rechter G.M.J. Kok, in aanwezigheid van griffier B.C. van Sprundel-Thelosen, en werd openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/2058 WET V

uitspraak van 29 juli 2021 van de enkelvoudige kamer op het verzet van

[naam opposant] , te [plaatsnaam] , opposant,

Procesverloop

Opposant heeft bij de rechtbank Oost-Brabant beroep ingesteld tegen het besluit van 30 juni 2020 van de deken van de Orde van Advocaten (verweerder) inzake de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar van opposant tegen de mededeling dat zijn klacht niet zal worden doorgeleid naar de tuchtrechter.
Bij uitspraak van 19 februari 2021 heeft de rechtbank Oost-Brabant dat beroep niet-ontvankelijk verklaard.
Opposant heeft tegen deze uitspraak bij de rechtbank Oost-Brabant verzet ingesteld.
Bij brief van 6 mei 2021 heeft de rechtbank Oost-Brabant het beroepschrift, in status verzet, doorgezonden naar deze rechtbank.
Opposant heeft niet verzocht om op een zitting te worden gehoord. De rechtbank heeft daarvoor ook geen aanleiding gezien, zodat een zitting achterwege is gebleven.

Overwegingen

1. De rechtbank Oost-Brabant heeft in de beroepszaak uitspraak gedaan zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) biedt die mogelijkheid als het eindoordeel buiten redelijke twijfel staat. De rechtbank Oost-Brabant heeft het beroep kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. De reden hiervoor is dat het griffierecht niet volledig is betaald.
2. In deze verzetzaak dient uitsluitend te worden beoordeeld of de rechtbank Oost-Brabant in de uitspraak terecht heeft geoordeeld dat buiten redelijke twijfel is dat het beroep niet-ontvankelijk is. Aan de inhoud van de beroepsgronden kan de rechtbank in deze zaak alleen toekomen als het verzet gegrond is.
3. Opposant voert tegen de uitspraak van de rechtbank aan dat hij een nota griffierecht heeft ontvangen voor een bedrag van € 48,-. Opposant heeft vervolgens een verzoek gedaan tot vrijstelling van het griffierecht van € 48,- vanwege betalingsonmacht en dat verzoek is afgewezen. De aangetekende brief van 8 november 2020, waarbij opposant nogmaals de gelegenheid is geboden om binnen vier weken het griffierecht van € 178,- euro te betalen, is nooit bij opposant aangeboden. Ook is nooit een afhaalbewijs daartoe bezorgd. Opposant is hierdoor niet gewezen op het risico van niet-ontvankelijkverklaring. Het niet aanbieden of het afhaalbewijs niet kunnen ontvangen of afhalen is niet voor rekening en risico van opposant, maar voor de afzender.
Opposant betwist voorts dat € 178,- moet worden voldaan. Een verzoek tot betalingsonmacht indienen voor € 48,- en vervolgens bij afwijzing € 178,- moeten betalen, zou de gehele faciliteit van verzoek tot betalingsonmacht ongedaan maken. Als namelijk geen verzoek tot betalingsonmacht zou zijn gedaan en de betaling van € 48,- direct voldaan zou zijn, zou het beroepschrift wel ontvankelijk zijn. Opposant is daarom van mening dat het verzet gegrond is.
In een aanvullend verzetschrift heeft opposant (samengevat) nog aangevoerd dat hij niet wist dat een verzuim van € 130,- aanwezig was. Daarom wordt dat verzuim betwist.
4. Uit de stukken is gebleken dat door middel van een op 5 juli 2020 gedateerde nota en een op 3 augustus 2020 gedateerde herinnering opposant erop is gewezen dat voor de behandeling van het beroep een bedrag van € 48,- aan griffierecht verschuldigd is.
Op 7 oktober 2020 is het beroep op betalingsonmacht van opposant afgewezen. Het bedrag van € 48,- heeft opposant op 19 november 2020 betaald.
Uit de stukken is gebleken dat na het afwijzen van het beroep op betalingsonmacht, zonder nadere uitleg, een nota en een herinnering voor het betalen van het griffierecht voor het bedrag van € 178,- zijn toegezonden. Blijkens de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 19 februari 2021 is deze herinnering bij aangetekend verzonden brief van 8 november 2020 verzonden. Deze brief is op 27 november 2020 als onherstelbaar retour gekomen bij de rechtbank Oost-Brabant met de mededeling dat het poststuk niet is afgehaald. Hierna had de rechtbank Oost-Brabant op grond van artikel 8:38, eerste lid, van de Awb het stuk zo spoedig mogelijk per gewone post moeten versturen naar opposant. De verzetrechter stelt vast dat dit niet is gebeurd.
De verzetrechter stelt dan ook vast dat niet onaannemelijk is dat opposant er niet van op de hoogte was dat hij een rekening voor griffierecht van € 178,- moest betalen. Bovendien is de verzetrechter het met opposant eens dat het doen van een beroep op betalingsonmacht er niet toe mag leiden dat er, na het afwijzen daarvan, een hoger bedrag aan griffierecht wordt gevraagd. Dit is in strijd met de rechtszekerheid. Dit temeer nu de rechtbank Oost-Brabant hier geen nadere uitleg over heeft gegeven. Op grond van de op 5 juli 2020 en 3 augustus 2020 verzonden nota’s mocht opposant er op vertrouwen dat hij voor de inhoudelijke behandeling van zijn beroep het bedrag van € 48,- aan griffierecht verschuldigd was. Als opposant geen beroep op betalingsonmacht had gedaan en het in rekening gebrachte bedrag meteen had betaald, had hij geen € 178,- hoeven te betalen.
Dat opposant nu (waarschijnlijk) een te laag bedrag aan griffierecht heeft betaald, komt onder de hierboven beschreven omstandigheden voor rekening en risico van de rechtbank.
Dit betekent dat redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat opposant in verzuim is geweest ter zake van het volledig voldoen van het verschuldigde griffierecht in deze beroepszaak.
5. Uit het voorgaande volgt dat de rechtbank Oost-Brabant in de uitspraak van
19 februari 2021 ten onrechte heeft geoordeeld dat het beroep kennelijk, dus buiten redelijke twijfel, niet-ontvankelijk was. De zaak is dus ten onrechte zonder zitting afgedaan. Het verzet is gegrond. Dat betekent dat de uitspraak vervalt en de rechtbank het onderzoek hervat in de stand waarin dat zich bevond voordat die uitspraak werd gedaan. De zaak zal hierna alsnog op een zitting worden behandeld.
Ter voorlichting merkt de rechtbank nog op dat ook na verdere behandeling het eindoordeel kan zijn dat het beroep niet-ontvankelijk is om een andere reden dan wegens het niet volledig betalen van het griffierecht.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het verzet gegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.M.J. Kok, rechter, in aanwezigheid van
B.C. van Sprundel-Thelosen, griffier, op 29 juli 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid de uitspraak te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.