ECLI:NL:RBZWB:2021:3931

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
29 juli 2021
Publicatiedatum
30 juli 2021
Zaaknummer
AWB- 20_8409
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake de mate van arbeidsongeschiktheid van eiseres op basis van de Wet WIA

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedateerd 29 juli 2021, wordt de zaak behandeld van eiseres die in beroep is gegaan tegen een besluit van het UWV. Het UWV had in een eerder besluit van 31 oktober 2019 de mate van arbeidsongeschiktheid van eiseres vastgesteld op 44,34% per die datum. Eiseres, die sinds 2008 als pedagogisch medewerker werkzaam was, was uitgevallen door gewrichtsklachten en psychische problemen. Na een herbeoordeling in 2018 had het UWV haar een WIA-uitkering toegekend, maar na een melding van een veranderde gezondheidssituatie werd de mate van arbeidsongeschiktheid opnieuw vastgesteld.

Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van het UWV, dat haar bezwaar ongegrond verklaarde. Tijdens de zitting op 2 juni 2021 zijn de argumenten van eiseres en het UWV besproken. De rechtbank heeft de mogelijkheid van een 'bestuurlijke lus' overwogen, waarbij het UWV de kans krijgt om het besluit te herstellen. De rechtbank heeft vastgesteld dat er twijfels zijn over de juistheid van de FML (Functionele Mogelijkheden Lijst) die door het UWV is opgesteld, met name met betrekking tot de beperkingen in hand- en vingergebruik. De rechtbank heeft het UWV de gelegenheid gegeven om binnen acht weken het gebrek in het besluit te herstellen.

De rechtbank heeft de verdere beslissing aangehouden tot de einduitspraak, waarbij ook de vergoeding van griffierecht en proceskosten nog niet aan de orde zijn. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat nog geen hoger beroep open tegen deze tussenuitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/8409 WIA T

tussenuitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 juli 2021 in de zaak tussen

[naam eiseres] , te [plaatsnaam] , eiseres

gemachtigde: mr. H.J. de Wit,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(kantoor Eindhoven), verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 31 oktober 2019 (primair besluit) heeft het UWV de mate van arbeidsongeschiktheid van eiseres voor haar uitkering op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) gesteld op 44,34% per 31 oktober 2019.
In het besluit van 12 augustus 2020 (bestreden besluit) heeft het UWV het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het UWV heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 2 juni 2021.
Hierbij waren aanwezig eiseres, haar gemachtigde en mr. T.P.A.W. Hanenberg namens het UWV.
De rechtbank heeft de termijn voor het doen van uitspraak met zes weken verlengd.

Overwegingen

1.
Feiten
Eiseres is sinds 16 september 2008 werkzaam geweest als pedagogisch medewerker bij een kinderopvang. Voor dat werk is zij op 20 januari 2014 uitgevallen vanwege gewrichtsklachten met later bijkomende psychische klachten.
Bij besluit van 8 januari 2016 heeft het UWV eiseres een WIA-uitkering (loongerelateerd) toegekend met ingang van 18 januari 2016 naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 100%.
Bij besluit van 20 april 2017 heeft het UWV de loongerelateerde WGA-uitkering (werkhervatting gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid) van eiseres gewijzigd in een loonaanvullingsuitkering eveneens ingevolge de WGA naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
Naar aanleiding van een melding van een veranderde gezondheidssituatie van eiseres heeft het UWV na onderzoek bij besluit van 22 mei 2018 besloten de uitkering niet te wijzigen omdat de mate van arbeidsongeschiktheid van eiseres niet was gewijzigd.
Op verzoek van de ex-werkgeefster van eiseres heeft het UWV verzekeringsgeneeskundig en arbeidsdeskundig onderzoek verricht en vervolgens heeft het UWV bij het primaire besluit de mate van arbeidsongeschiktheid vanaf 31 oktober 2019 bepaald op 44,34%. Daarbij heeft het UWV tevens bepaald dat de arbeidsongeschiktheidsuitkering van eiseres niet wijzigt tot en met 31 oktober 2021, als er in de situatie van eiseres niets verandert. Kort voor 31 oktober 2021 zal worden beoordeeld welke uitkering zij vanaf 1 november 2021 krijgt.
Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
Bij het bestreden besluit is het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
2.
Omvang geschil
In geschil is of het UWV terecht de mate van arbeidsongeschiktheid per 31 oktober 2019 heeft vastgesteld op 44,34%
.
3.
Wettelijk kader
In artikel 4, eerste lid, van de Wet WIA is bepaald dat volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
Volgens artikel 5 van de Wet WIA is gedeeltelijk arbeidsgeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Dit betekent dat pas recht op uitkering bestaat bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer.
Van belang is dan ook:
- of eiseres medische beperkingen heeft en
- of zij daardoor geheel of gedeeltelijk niet meer in staat is met arbeid inkomsten te verwerven.
4.
Medische beoordeling
Het bestreden besluit, voor zover dit ziet op de medische beoordeling, is gebaseerd op rapportages van een verzekeringsarts en een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) van het UWV.
4.1
Verzekeringsarts [naam verzekeringsarts 1] heeft het dossier bestudeerd en eiseres gezien op haar spreekuur van 15 oktober 2019. Zij heeft gerapporteerd dat bij de herbeoordeling in 2018 sprake was van een situatie van geen benutbare mogelijkheden (GBM) vanwege een opname in een ziekenhuis of instelling. Op het moment van onderzoek is er geen sprake van opname en voldoet eiseres ook niet aan één van de andere criteria voor GBM. De belastbaarheid is dan ook gewijzigd ten opzichte van de herbeoordeling in 2018. Als gevolg van de onderliggende meervoudige medische problematiek, heeft eiseres beperkingen in het
functioneren op meerdere gebieden. Zij heeft fysieke beperkingen en beperkingen op het gebied van persoonlijk en sociaal functioneren.
Vanwege de ervaren energetische belemmeringen werd een beperking in de duurbelastbaarheid overwogen. De energetische belastbaarheid wordt door verschillende factoren beïnvloed, waaronder ook conditieverlies. Conditieverlies op zich is geen reden voor een beperking in de duurbelastbaarheid. Gezien de andere medische problematiek die van invloed is op de energetische belastbaarheid en de verhoogde herstelbehoefte van eiseres die blijkt uit het (dag)verhaal, acht de verzekeringsarts wel een beperking in de duurbelastbaarheid van toepassing.
De verzekeringsarts acht eiseres aangewezen op fysiek minder belastende werkzaamheden met beperkingen voor frequent zware lasten hanteren, langdurig staan en lopen, trappenlopen, gebogen en/of getordeerd actief zijn. Zij acht haar aangewezen op een voorspelbare werksituatie en op werkzaamheden zonder veelvuldige deadlines/productiepieken en werkzaamheden zonder hoog handelingstempo. Verder neemt de verzekeringsarts beperkingen aan voor het hanteren van emotionele problemen van anderen, eigen gevoelens uiten, omgaan met conflicten en intensieve samenwerking. Een leidinggevende functie acht zij niet geschikt.
Een beperking in de duurbelastbaarheid tot 6 uur per dag, 30 uur per week acht zij van
toepassing. Nachtelijke werkzaamheden acht zij niet geschikt vanwege de behoefte aan een goede nachtrust.
Gezien de aard en complexiteit van de problematiek, het feit dat eiseres nog behandeling ondergaat en de belastbaarheid momenteel negatief wordt beïnvloed door conditieverlies, verwacht de verzekeringsarts geen verbetering van de belastbaarheid op korte termijn. Zij verwacht dat de belastbaarheid in de komende 2 jaar kan verbeteren indien eiseres adequaat wordt behandeld en ook gericht gaat werken aan opbouw van conditie.
De verzekeringsarts acht de belastbaarheid die werd vastgesteld bij dit onderzoek ook van toepassing op de datum van de aanvraag van de herbeoordeling (8 mei 2019).
De beperkingen en de belastbaarheid van eiseres heeft zij neergelegd in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 15 oktober 2019.
4.2
Verzekeringsarts b&b [naam verzekeringsarts b&b] heeft de beschikbare medische gegevens bestudeerd inclusief de informatie van neuroloog [naam neuroloog] van 14 januari 2020, het advies van verzekeringsarts [naam verzekeringsarts 2] van 24 januari 2020 en de door de verzekeringsarts b&b opgevraagde informatie van orthoptiste [naam orthoptiste] van 10 juli 2020 en 14 juli 2020.
Verder heeft zij deelgenomen aan de telefonische hoorzitting op 27 mei 2020. De verzekeringsarts b&b meldt dat tijdens de telefonische hoorzitting het bezwaar door gemachtigde en eiseres nader werd toegelicht en de anamnese met betrekking tot de lopende oogonderzoeken is uitgediept.
Zij is van mening dat met de psychische klachten in de FML rekening is gehouden. De beperkingen op psychisch belastende factoren en sociaal belastende aspecten passen bij de psychische klachten en gestelde diagnosen; de verzekeringsarts b&b merkt op dat de primaire verzekeringsarts bij onderzoek van de psychische status van eiseres geen afwijkingen vond. Hierin ziet de verzekeringsarts b&b geen aanleiding op psychisch of sociaal gebied meer beperkingen te kunnen of moeten vaststellen.
De geclaimde extra fysieke beperkingen worden niet gedragen door de onderzoeksbevindingen van de primaire verzekeringsarts. Deze vond bij onderzoek immers (vrijwel) geen afwijkingen. Zo was bijvoorbeeld de hand- /vingerfunctie zowel ten aanzien van beweeglijkheid als kracht normaal. Ook waren de functies van de nek, de rug en schouders nagenoeg normaal. De door eiseres genoemde oogklachten zijn niet verklaard na specialistisch onderzoek. Gezien de berichten van de orthoptiste is er volgens de verzekeringsarts b&b geen reden eiseres ten aanzien van het kunnen zien te beperken.
De geclaimde aanvullende urenbeperking volgt de verzekeringsarts b&b niet: de primaire verzekeringsarts hield hiermee reeds rekening in de vorm van de vastgestelde urenbeperking van 6 uur per dag en 30 uur per week. De primaire verzekeringsarts heeft de toepassing van deze urenbeperking in de beschouwing van haar rapportage correct verantwoord. De verzekeringsarts b&b sluit zich aan bij dit oordeel en de redenering hierover met betrekking tot (het voorkomen van) de-conditionering. Ook heeft de primaire verzekeringsarts volgens haar correct verantwoord dat en waarom er bij eiseres geen sprake is van een medische volledige arbeidsongeschiktheid (GBM); ook bij dit oordeel sluit de verzekeringsarts b&b zich aan.
Tot slot merkt zij op dat aan de conclusies van de medisch adviseur niet het gewicht kan worden toegekend dat eiseres hieraan toegekend wil zien. De medisch adviseur heeft eiseres namelijk niet onderzocht en de adviezen niet met eigen onderzoek gestaafd.
Samenvattend leiden de bezwaren en de in bezwaar verkregen en verzamelde medische gegevens niet tot wijziging van het primaire verzekeringsgeneeskundige oordeel. De FML van 15 oktober 2019 kan volgens de verzekeringsarts b&b gehandhaafd blijven.
4.3
Eiseres heeft tegen het medisch oordeel van het UWV aangevoerd dat haar klachten en beperkingen onvoldoende zijn verwerkt in de FML. Zij benadrukt dat de door haar ingeschakelde deskundige, verzekeringsarts [naam verzekeringsarts 2] , op basis van de beschikbare medische informatie - waaronder van neuroloog [naam neuroloog] - heeft gesteld dat ten onrechte beperkingen ontbreken in de FML voor de aspecten:
- 1.9.4 aangewezen op werk zonder afleiding door anderen
- 1.9.6 aangewezen op werk zonder veelvuldige storingen en onderbrekingen
- 3.5 beschermende middelen
- 4.3.7 fijn motorische hand-/vingerbewegingen
- 4.4 tastzin beperkt voor beide handen in temperatuurzin
- 4.11 frequent buigen tijdens het werk
- 4.14 tillen/dragen
Ook heeft verzekeringsarts [naam verzekeringsarts 2] een forsere urenbeperking noodzakelijk geacht. Zij heeft gesteld dat op energetische gronden, op grond van verminderde beschikbaarheid door behandeling en op preventieve gronden eiseres beperkt belastbaar moet worden geacht tot maximaal vier uren per dag en 20 uren per week. Daaraan heeft [naam verzekeringsarts 2] nog toegevoegd dat de vermijdende coping en daaruit voortkomende bewegingsangst met de-conditionering een kenmerk is van de persoonlijkheidsstoornis. De verwachte verbetering in de energetische belastbaarheid kan volgens haar pas haalbaar zijn als de psychiatrische behandelingen eenmaal effectief zullen zijn.
4.4
Oordeel rechtbank over de medische beroepsgronden
De rechtbank wijst er op dat uit de rapportages van de verzekeringsartsen blijkt dat zij op de hoogte waren van de door eiseres gestelde klachten, waaronder de psychische klachten en de fysieke beperkingen als gevolg van medische problematiek, die hebben geleid tot het aannemen van forse beperkingen in de FML, waaronder een urenbeperking.
Met de verzekeringsartsen is de rechtbank van oordeel dat niet is gebleken dat sprake is van GBM, ook niet in de bevindingen van verzekeringsarts [naam verzekeringsarts 2] . De primaire verzekeringsarts en verzekeringsarts b&b hebben bij de opstelling van de FML met het geobjectiveerde deel van de klachten van eiseres voldoende rekening gehouden. Naar de verzekeringsarts b&b voldoende gemotiveerd heeft geconstateerd in haar nadere rapportage van 17 juli 2020 zijn de wijzigingen die [naam verzekeringsarts 2] voorstaat in de FML voor het grootste deel niet nodig. De rechtbank onderschrijft het standpunt van de verzekeringsarts b&b waar het betreft de items 1.9.4, 1.9.6, 4.11, 4.14 en de urenbeperking in de FML.
Wel geeft de informatie die eiseres van verzekeringsarts [naam verzekeringsarts 2] en neuroloog [naam neuroloog] over de dunnevezelneuropathie hebben overgelegd de rechtbank aanleiding te twijfelen aan de belastbaarheid die de verzekeringsartsen hebben aangenomen met betrekking tot het hand- en vingergebruik van eiseres.
Uit de informatie van neuroloog [naam neuroloog] van 14 januari 2020 (kort na datum in geding) komt naar voren dat eiseres een fors klachtenpatroon heeft bij ernstige neuropathie aan handen en voeten en vermoeidheid en darmklachten. Verder meldt de neuroloog dat de ziekte bij eiseres in korte tijd progressief lijkt te zijn. Zowel de informatie van neuroloog [naam neuroloog] van 14 januari 2020, als de informatie van verzekeringsarts [naam verzekeringsarts 2] van 24 januari 2020, zoals door deze nog bevestigd in de rapportage van 27 augustus 2020, wijzen er op dat op aspect 4.3.7 van de FML ten onrechte geen beperking is aangenomen. Ook ten aanzien van de aspecten 3.5 en 4.4 is de rechtbank niet overtuigd van de juistheid van de FML. Verzekeringsarts [naam verzekeringsarts 2] heeft duidelijk en onderbouwd heeft gesteld dat beperkingen op deze aspecten noodzakelijk zijn.
De rechtbank leest in de expertise van deze beide artsen een bevestiging van het standpunt van eiseres dat het hand- en vingergebruik niet zonder beperkingen kan geschieden. Dat de primaire verzekeringsarts bij haar onderzoek aan de handen/polsen (vrijwel) geen afwijkingen vond, doet hier naar het oordeel van de rechtbank niet aan af. Daarbij overweegt de rechtbank dat eiseres ter zitting heeft gesteld dat er slechts summier onderzoek aan de handen heeft plaatsgevonden.
Onder deze omstandigheden kan niet worden gesteld dat in de FML van 15 oktober 2019 de beperkingen van eiseres op de datum in geding (31 oktober 2019) correct zijn vastgesteld waar het betreft de beperkingen in hand- en vingergebruik, in het bijzonder de aspecten 4.3.7 en (mogelijk ook) 3.5 en 4.4.
De rechtbank is van oordeel dat het medisch oordeel op deze aspecten onvoldoende is gemotiveerd en de FML aanpassing behoeft. Nu hierdoor ook de arbeidskundige beoordeling geen stand zal kunnen houden, zal het beroep gegrond worden verklaard en het bestreden besluit worden vernietigd.
5. Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de rechtbank het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen, de zogeheten 'bestuurlijke lus'. De rechtbank ziet aanleiding om van deze mogelijkheid gebruik te maken en zal het UWV in de gelegenheid stellen om met inachtneming van wat onder 4.4. is overwogen, nader onderzoek te verrichten en een aanvullende motivering te geven op de aspecten 3.5 ‘beschermende middelen’, 4.4 ‘tastzin’ en 4.3. ‘hand- en vingergebruik’ en de FML daarop aan te passen. Indien nodig kan vervolgens ook een nieuwe arbeidsdeskundige beoordeling plaatsvinden.
De rechtbank zal daarna beoordelen of de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit in stand kunnen blijven.
6. De rechtbank zal de termijn waarbinnen verweerder het gebrek kan herstellen bepalen op acht weken. Als het UWV hiervan geen gebruik wil maken, dan dient het UWV dit binnen twee weken aan de rechtbank mee te delen. Als het UWV wel gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eiseres in de gelegenheid stellen binnen acht weken te reageren op de herstelpoging van het UWV. Daarna zal de rechtbank in beginsel zonder tweede zitting einduitspraak doen.
7. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak. Dit laatste betekent ook dat zij over de vergoeding van het griffierecht en de proceskosten nu nog geen beslissing neemt.

Beslissing

De rechtbank:
  • stelt het UWV in de gelegenheid om het gebrek in het bestreden besluit te herstellen binnen 8 weken na verzending van deze tussenuitspraak, met inachtneming van hetgeen in deze tussenuitspraak is overwogen;
  • draagt het UWV op om, als geen gebruik wordt gemaakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen, dat binnen twee weken na verzending van deze tussenuitspraak aan de rechtbank mee te delen;
  • houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.M. Schotanus, rechter, in aanwezigheid van R.V. van Vliet, griffier, op 29 juli 2021, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid deze uitspraak mede te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Dat kan worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de einduitspraak in deze zaak.