ECLI:NL:RBZWB:2021:3917

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
30 juli 2021
Publicatiedatum
30 juli 2021
Zaaknummer
9227649 AZ VERZ 21-50
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
  • mr. Rouwen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van arbeidsovereenkomst tussen werkgever en advocaat-stagiaire wegens vertrouwensbreuk en loonopschorting

In deze zaak heeft de kantonrechter zich gebogen over de ontbinding van een arbeidsovereenkomst tussen een werkgever en een advocaat-stagiaire. De werkgever, [directeur/ eigenaar], heeft de arbeidsovereenkomst opgezegd omdat hij vond dat de advocaat-stagiaire, [verweerster/ verzoekster], structureel onderpresteerde. Dit leidde tot een opschorting van haar loon en uiteindelijk tot haar uitschrijving van het tableau van de Nederlandse Orde van Advocaten. De advocaat-stagiaire heeft hiertegen verweer gevoerd en stelde dat de loonopschorting onterecht was en dat er nog steeds een arbeidsovereenkomst bestond. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de arbeidsovereenkomst niet automatisch eindigde door de uitschrijving van het tableau, omdat dit niet als ontbindende voorwaarde was opgenomen in de arbeidsovereenkomst. De kantonrechter oordeelde dat de werkgever ernstig verwijtbaar had gehandeld door het loon onterecht op te schorten en dat de advocaat-stagiaire recht had op een transitievergoeding en een billijke vergoeding. De arbeidsovereenkomst werd ontbonden per 1 september 2021, met inachtneming van een opzegtermijn van één maand. De werkgever werd veroordeeld tot betaling van het achterstallige loon, vakantiegeld, en de vergoedingen aan de advocaat-stagiaire.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Cluster I Civiele kantonzaken
Tilburg
zaak/rolnr.: 9227649 AZ VERZ 21-50
beschikking d.d. 30 juli 2021
inzake
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [eis] ,
statutair gevestigd te Rosmalen,
verzoekster, verweerster in het tegenverzoek, (hierna: [directeur/ eigenaar] ),
gemachtigde: mr. [directeur/ eigenaar] , directeur-eigenaar van [directeur/ eigenaar] ,
tegen
mr. [verweerster/ verzoekster] ,
wonende te ( [postcode] ) Tilburg, [straat] ,
verweerster, verzoekster in het tegenverzoek, (hierna: [verweerster/ verzoekster] ),
gemachtigde: mr. P. van Hoef, advocaat te Venray.

1.De procedure

1.1
[directeur/ eigenaar] heeft op 20 mei 2021 een verzoekschrift met producties ingediend. [verweerster/ verzoekster] heeft een verweerschrift met producties en een tegenverzoek ingediend.
1.2
Op 16 juli 2021 heeft een zitting plaatsgevonden. Partijen hebben daar hun standpunten toegelicht en vragen beantwoord. De griffier heeft daarvan aantekeningen gemaakt. [directeur/ eigenaar] heeft ook pleitaantekeningen overgelegd.
1.3
Vóór de zitting zijn van de zijde van [directeur/ eigenaar] bij brieven van 6 en 13 juli 2021 aktes met producties ingediend. Van de zijde van [verweerster/ verzoekster] is bij brief van 14 juli 2021 een aanvullende productie ingediend. Tijdens de zitting is van de zijde van [verweerster/ verzoekster] een e-mailbericht van de NOvA van 14 juli 2021 en van de zijde van [directeur/ eigenaar] een uitdraai van de LinkedIn pagina van [verweerster/ verzoekster] overgelegd.
1.4
Na afloop van de zitting is afgesproken dat [verweerster/ verzoekster] zou laten weten of de laatste factuur van de beroepsopleiding al dan niet kwijtgescholden zou worden. Van de zijde van [verweerster/ verzoekster] is bij e-mailbericht van 26 juli 2021 aan de kantonrechter bericht dat daarover nog geen duidelijkheid is verkregen van de beroepsopleiding. Van de zijde van [directeur/ eigenaar] is daarop bij e-mail van 26 juli 2021 gereageerd door toezending van een brief.

2.De feiten

2.1
Tussen partijen staan de volgende feiten vast:
- Op 2 september 2019 is [verweerster/ verzoekster] bij [directeur/ eigenaar] in dienst getreden als juridisch medewerker.
- Vanaf 14 februari 2020 is [verweerster/ verzoekster] bij [directeur/ eigenaar] werkzaam als advocaat-stagiaire op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd, zijnde maximaal drie jaar en zes maanden, tegen een loon van laatstelijk € 2.775,00 bruto per maand te vermeerderen met vakantiegeld.
- In artikel 1 lid 5 van de arbeidsovereenkomst is opgenomen:
“Werkgever zal de bijzondere kosten die Stagiaire in redelijkheid in verband met de uitoefening van haar beroep heeft gemaakt volledig vergoeden. De cursuskosten verbonden aan de Beroepsopleiding Advocaten (“BA”), zijnde € 14.780,- excl. BTW behoudens wijzigingen (2020) komen voor rekening van de Werkgever, tenzij zich een situatie voordoet als bedoeld in artikel 1.6 van de onderhavige overeenkomst. (…)- In artikel 1 lid 6 van de arbeidsovereenkomst is opgenomen:
“Stagiaire is gehouden de in artikel 1.5 genoemde kosten voor de Beroepsopleiding Advocaten aan Werkgever terug te betalen indien Stagiaire:
de opleiding afbreekt, waaronder tevens valt:
de BA tussentijds beëindigt al dan niet op initiatief van de opleidingsinstantie op het moment dat Stagiaire één of meerdere examens of toetsen niet heeft behaald, dan wel:
de opleiding niet binnen redelijke termijn afrondt, dan wel:
het dienstverband beëindigt (op haar initiatief), dan wel:
de Werkgever noopt om het dienstverband van Stagiaire tijdens de opleiding te beëindigen vanwege een dringende reden zoals omschreven in artikel 7:678 BW, dan wel:
na afloop van de stage een redelijk aanbod tot het aangaan van een medewerkersovereenkomst met Werkgever afwijst.(…)”
- De heer [directeur/ eigenaar] is de patroon van [verweerster/ verzoekster] (hierna te noemen: de heer [directeur/ eigenaar] ).
- In de periode van april 2020 tot en met oktober 2020 heeft [verweerster/ verzoekster] op verzoek van de heer [directeur/ eigenaar] een taalcursus gevolgd om bijgestuurd te worden op taalvaardigheid.
- Eind maart 2021 heeft de heer [directeur/ eigenaar] aan [verweerster/ verzoekster] medegedeeld dat het kantoor niet verder met haar wil om reden dat zij niet secuur werkt.
- Vanaf april 2021 is [verweerster/ verzoekster] gaan solliciteren naar een andere baan.
- Op 3 mei 2021 heeft [verweerster/ verzoekster] in een gesprek met de heer [directeur/ eigenaar] medegedeeld dat zij wil blijven werken bij [directeur/ eigenaar] . Als reactie hierop heeft de heer [directeur/ eigenaar] medegedeeld niet verder te willen met [verweerster/ verzoekster] , dat haar loon zal worden opgeschort en de nota van de beroepsopleiding niet wordt betaald.
- [verweerster/ verzoekster] is na afloop van voornoemd gesprek naar het Bureau van de Orde van Advocaten in Oost-Brabant (hierna: de orde) gereden en heeft daar een bespreking gehad met de deken, mr. [naam 1] , waar de heer [directeur/ eigenaar] zich later ook bij heeft gevoegd. Tijdens de bespreking is gesproken over de taalvaardigheid en het niet secuur werken van [verweerster/ verzoekster] alsmede het sluiten van een vaststellingsovereenkomst ter beëindiging van de arbeidsovereenkomst.
- Over het sluiten van een vaststellingsovereenkomst is geen overeenstemming bereikt.
- Bij e-mail van 10 mei 2021 heeft [verweerster/ verzoekster] aan [directeur/ eigenaar] medegedeeld het niet eens te zijn met de loonopschorting.
- Van de bespreking van 3 mei 2021 met de deken is een concept gespreksverslag (hierna: het verslag) gemaakt door de adjunct-secretaris van de orde (gedateerd op 7 mei 2021), waarop partijen hebben kunnen reageren.
- Partijen hebben ook gereageerd op het verslag. [verweerster/ verzoekster] heeft onder meer opgemerkt:
“(…)87Belangrijk om op te merken - wat ik tijdens de bespreking niet heb kunnen opmerken door de mentale en fysieke pijn die ik ervaar als mr. [directeur/ eigenaar] over mij spreekt -: uiteraard zijn dit fouten die ik kan verbeteren, maar momenteel gaat mij dit niet meer lukken. Iedere fout wordt door mr. [directeur/ eigenaar] onder een vergrootglas gelegd. Er is 0 vertrouwen in mij. Er is voor mij geen spreekwoordelijke stip aan de horizon meer, waardoor ik ook niet meer echt gemotiveerd ben om hieraan te werken. Althans, niet zolang ik voor mr. [directeur/ eigenaar] werk. Dit is een wisselwerking.
(…)90.Ik ben niet gemakzuchtig. Ik verzoek je dit eruit te halen.
91.Ik heb ervaren dat ik soms te makkelijk denk en nog ietwat naïef ben, maar dat heeft ook te maken met mijn jonge leeftijd.(…)”
- Op 17 mei 2021 heeft de heer [directeur/ eigenaar] aan [verweerster/ verzoekster] verzocht om haar sleutels van het kantoor in te leveren en het kantoor te verlaten omdat haar aanpassingen op het verslag volgens hem in strijd met de waarheid zijn.
-Bij e-mail van 17 mei 2021 heeft [verweerster/ verzoekster] aan [directeur/ eigenaar] medegedeeld dat zij zich beschikbaar stelt voor het uitvoeren van de werkzaamheden zoals is overeengekomen.
- Bij brief van 18 mei 2021 heeft [directeur/ eigenaar] aan [verweerster/ verzoekster] medegedeeld dat haar reactie aan de deken op het verslag, die in strijd met de waarheid is, een dringende reden geeft om de arbeidsovereenkomst per direct op te zeggen en het loon per 3 mei 2021 wordt opgeschort.
- Bij brief van 23 mei 2021 heeft [directeur/ eigenaar] aan [verweerster/ verzoekster] medegedeeld dat de arbeidsovereenkomst buitengerechtelijk is vernietigd/ontbonden omdat zij haar gemakzucht en gebrek aan taalvaardigheid niet bij het aangaan van de arbeidsovereenkomst heeft medegedeeld.
- Op 28 juni 2021 heeft [verweerster/ verzoekster] een verzoek tot schrapping van het tableau van de Nederlandse Orde van Advocaten (hierna ook: de orde) gedaan per 1 juli 2021 in verband met een andere baan, welke de orde geeffectueerd heeft per 2 juli 2021.
- Per 1 juli 2021 is [verweerster/ verzoekster] op basis van een arbeidsovereenkomst voor de duur van een jaar in dienst getreden bij [naam 2] B.V.
- Bij e-mail van 14 juli 2021 heeft de deken aan [verweerster/ verzoekster] medegedeeld:
“(…)In verband met uw vraag omtrent de uitschrijving: u bent in dienst getreden als jurist bij [naam 2] en kunt daardoor ook niet meer als advocaat ingeschreven blijven staan.
Het is onverenigbaar om een dienstverband als juriste te hebben en tevens advocaat te zijn, dus op het tableau te blijven staan. Als toezichthouder had ik u anders ook moeten verzoeken om zich uit te laten schrijven als u zich bij indiensttreding als jurist bij [naam 2] niet reeds zelf had laten uitschrijven.(…)”

3.Het verzoek

3.1
[directeur/ eigenaar] verzoekt (na eiswijziging ter zitting) dat bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad:
voor recht wordt verklaard dat zij terecht wegens de omstandigheden als geschetst het loon heeft opgeschort met ingang van 3 mei 2021, althans met ingang van 15 mei 2021, danwel 17 mei 2021;
voor recht wordt verklaard dat [verweerster/ verzoekster] gehouden is om tot terugbetaling aan haar over te gaan van 2/3 deel van de betaalde opleidingskosten;
wordt bepaald dat er geen transitievergoeding en geen billijke vergoeding verschuldigd is;
[verweerster/ verzoekster] wordt veroordeeld tot betaling van het verschuldigde binnen 14 dagen na de datum van de beschikking bij gebreke waarvan wettelijke rente verschuldigd zal zijn;
[verweerster/ verzoekster] wordt veroordeeld tot betaling van de proceskosten en de nakosten op een termijn van uiterlijk binnen 14 dagen na de datum van de beschikking, bij gebreke waarvan de wettelijke rente verschuldigd zal zijn.
3.2
[directeur/ eigenaar] legt aan haar verzoeken – samengevat – ten grondslag dat [verweerster/ verzoekster] vermijdbare fouten bleef maken waardoor op 3 mei 2021 terecht is aangegeven dat [verweerster/ verzoekster] geen arbeid meer diende te verrichten en geen loon meer ontving. De door [verweerster/ verzoekster] gedane uitschrijving als advocaat per 1 juli 2021 heeft tot gevolg dat de stage-overeenkomst een einde heeft genomen per datum uitschrijving. Door de indiensttreding elders is per 1 juli 2021 sprake van een absoluut einde van de arbeidsovereenkomst. Wegens ernstig verwijtbaar handelen van [verweerster/ verzoekster] is er geen transitievergoeding of billijke vergoeding verschuldigd. [verweerster/ verzoekster] heeft zelf de opleiding afgebroken door zich uit te schrijven bij de orde en zij is op grond van artikel 1 lid 6 van de arbeidsovereenkomst gehouden om 2/3 deel van de opleidingskosten terug te betalen.

4.Het verweer en het tegenverzoek

4.1
[verweerster/ verzoekster] verweert zich tegen het verzoek. [verweerster/ verzoekster] voert – samengevat – aan dat de loonopschorting een ernstige maatregel is, die haar zeer ernstig treft, en daar geen grond voor was. Haar correctie op het verslag was volgens [verweerster/ verzoekster] terecht omdat het zag op wat zijzelf niet gezegd had. Verder voert [verweerster/ verzoekster] aan dat zij zich onder een dwangpositie heeft uitgeschreven bij de orde om de arbeidsovereenkomst met De [naam 2] aan te kunnen gaan en zo in haar inkomen te voorzien. Er is volgens [verweerster/ verzoekster] nog steeds een arbeidsovereenkomst met [directeur/ eigenaar] . Verder voert [verweerster/ verzoekster] aan dat het beroep op terugbetaling van de opleidingskosten naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is.
4.2
[verweerster/ verzoekster] verzoekt bij wijze van tegenverzoek dat:
de datum waarop de arbeidsovereenkomst eindigt wordt vastgesteld;
voor recht wordt verklaard dat 1) zij recht heeft op een transitievergoeding en 2) deze vanaf 2 september 2019 berekend moet worden, alsmede de hoogte van de transitievergoeding vast te stellen;
haar een vergoeding ex artikel 7:671b lid 10 aanhef en sub a BW wordt toegekend en deze wordt vastgesteld;
haar een billijke vergoeding ex artikel 7:671b lid 10 aanhef en sub b BW wordt toegekend en deze wordt vastgesteld;
[directeur/ eigenaar] wordt veroordeeld om aan haar tegen behoorlijk bewijs van kwijting en onder gelijktijdige toezending van (een) loonspecificatie(s) de netto-equivalenten van de volgende brutobedragen te betalen:
het brutoloon van € 2.775,00 per maand vanaf 1 mei 2021 tot aan de dag waarop de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig beëindigd zal zijn;
het vakantiegeld over de periode van 1 juni 2020 tot aan de dag waarop de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig beëindigd zal zijn;
de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW over de onder a en b genoemde brutoloonbedragen;
e wettelijke rente over de onder a tot en met c genoemde brutoloonbedragen en wel vanaf de dag dat dit verzoek ingediend is tot aan de dag, waarop de volledige schuld zal zijn voldaan;
en vergoeding voor niet-opgenomen vakantiedagen;
de naar aanleiding van de onder 2, 3 en 4 verzochte vastgestelde vergoedingen;
6. [directeur/ eigenaar] wordt veroordeeld in de proceskosten.
4.3
Op hetgeen [verweerster/ verzoekster] aan het tegenverzoek ten grondslag heeft gelegd en het verweer daartegen van [directeur/ eigenaar] zal hierna, voor zover van belang, nader worden ingegaan.

5.De beoordeling van het verzoek en het tegenverzoek

5.1
[directeur/ eigenaar] beroept zich op een oneerlijke proceshouding van [verweerster/ verzoekster] in de zin van artikel 21 Rv omdat zij de kantonrechter niet in kennis zou hebben gesteld van haar uitschrijving als advocaat van het tableau. Niet in geschil is echter dat de gemachtigde van [verweerster/ verzoekster] tot kort voor de zitting met vakantie was en tijdens de zitting is de feitelijke gang van zaken omtrent de uitschrijving van het tableau uitgebreid door [verweerster/ verzoekster] toegelicht. Gelet daarop is er naar het oordeel van de kantonrechter geen sprake van verzaking van de waarheidsplicht door [verweerster/ verzoekster] , zodat aan dit verweer voorbij wordt gegaan.
Arbeidsovereenkomst reeds beëindigd?
5.2
De kantonrechter zal allereerst beoordelen of de arbeidsovereenkomst tussen partijen reeds is beëindigd.
5.3
[directeur/ eigenaar] stelt dat de arbeidsovereenkomst door het uitschrijving van [verweerster/ verzoekster] als advocaat van het tableau als beëindigd dient te worden beschouwd. [verweerster/ verzoekster] betwist dat dit het geval is omdat zij door de loonstop in een dwangpositie zat en zij zich voor het aanvaarden van een andere baan moest uitschrijven van het tableau. Volgens [verweerster/ verzoekster] dient de arbeidsovereenkomst alsnog te worden ontbonden.
5.4
De kantonrechter is van oordeel dat het uitgangspunt van het gesloten stelsel van het ontslagrecht is dat een arbeidsovereenkomst alleen kan worden beëindigd: door wederzijds goed vinden, door opzegging, van rechtswege of door gerechtelijke ontbinding. Partijen zijn het er over eens dat hier geen sprake is van een beëindiging met wederzijds goedvinden en geen opzegging (door [directeur/ eigenaar] ) of een situatie dat [verweerster/ verzoekster] afstand heeft gedaan van haar rechten die bij opzegging intreden. Een beëindiging van rechtswege is aan de orde bij het verstrijken van een bepaalde duur, het bereiken van een bepaalde leeftijd of overlijden, waarvan hier ook geen sprake is. Onder omstandigheden is een beëindiging van rechtswege ook mogelijk door een overeengekomen ontbindende voorwaarde. Het niet hebben van een inschrijving als advocaat op het tableau is tussen partijen echter niet als ontbindende voorwaarde voor beëindiging van de arbeidsovereenkomst overeengekomen, zoals wel het geval is bij verlies van een rijbewijs. Het door [verweerster/ verzoekster] uitschrijven als advocaat van het tableau is daarom (anders dan [directeur/ eigenaar] stelt) niet te kwalificeren als een beëindiging van de arbeidsovereenkomst. Het feit dat [verweerster/ verzoekster] per 1 juli 2021 een andere baan heeft, leidt ook niet tot de conclusie dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen daardoor als beëindigd moet worden beschouwd.
5.5
[directeur/ eigenaar] stelt dat de arbeidsovereenkomst buitengerechtelijk is ontbonden c.q. vernietigd bij brief van 23 mei 2021 wegens bedrog of dwaling omdat [verweerster/ verzoekster] haar gemakzucht en gebrek aan taalvaardigheid niet heeft gemeld bij het aangaan van de arbeidsovereenkomst. De kantonrechter overweegt daarover als volgt.
5.6
De wet biedt geen mogelijkheid tot buitengerechtelijke ontbinding omdat ontbinding van een arbeidsovereenkomst altijd door de rechter dient te worden uitgesproken. De kantonrechter ziet geen aanleiding hiervan af te wijken en aan de stelling van [directeur/ eigenaar] dat de wettelijke bepaling (in casu) naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is, wordt dan ook voorbij gegaan. Buitengerechtelijke vernietiging van een arbeidsovereenkomst wegens bedrog of dwaling is wel mogelijk omdat het (in beginsel) gesloten stelsel van het ontslagrecht daar niet aan in de weg staat. De kantonrechter is van oordeel dat ‘gebrek aan taalvaardigheid’ en ‘gemakzucht’ kwalificaties zijn die [directeur/ eigenaar] thans zelf geeft aan [verweerster/ verzoekster] en ter zake daarvan had [verweerster/ verzoekster] vanzelfsprekend geen mededelingsplicht bij het aangaan van de arbeidsovereenkomst. [directeur/ eigenaar] stelt dat [verweerster/ verzoekster] aan haar had moeten melden dat zij een andere begeleider had gekregen om bij haar HBO opleiding te kunnen afstuderen, maar de kantonrechter ziet ook niet in waarom [verweerster/ verzoekster] verplicht was dit mede te delen en/of deze informatie voor [directeur/ eigenaar] van doorslaggevend belang was. [directeur/ eigenaar] heeft dit verder ook niet toegelicht, zodat het beroep op de wilsgebreken faalt en er geen grond is voor buitengerechtelijke vernietiging. Het beroep op de wilsgebreken laten zich naar het oordeel van de kantonrechter overigens moeilijk rijmen met de situatie dat [verweerster/ verzoekster] na haar HBO studie aan de Universiteit is afgestudeerd, gedurende een half jaar als juridisch medewerker goed (althans naar tevredenheid) functioneerde bij [directeur/ eigenaar] en [directeur/ eigenaar] in het evaluatieverslag van de stage in het eerste jaar nog positief was over [verweerster/ verzoekster] .
5.7
Het voorgaande leidt ertoe dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen nog bestaat ondanks dat de overeenkomst feitelijk niet meer uitvoerbaar is op de wijze zoals partijen voor ogen stond. Nu [directeur/ eigenaar] ter zitting haar verzoek tot ontbinding heeft laten vallen, ligt het tegenverzoek van [verweerster/ verzoekster] tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst (op grond van een verstoorde arbeidsverhouding) voor.
Ontbinding?
5.8
Artikel 7:671c lid 1 BW bepaalt dat de kantonrechter op verzoek van de werknemer de arbeidsovereenkomst kan ontbinden op grond van omstandigheden die van dien aard zijn dat de arbeidsovereenkomst billijkheidshalve dadelijk of na korte tijd behoort te eindigen.
5.9
De kantonrechter is van oordeel dat hiervan sprake is. Tussen partijen is niet in geschil dat er sprake is van een vertrouwensbreuk, zodanig dat niet meer gevergd kan worden dat de arbeidsovereenkomst nog langer voortduurt. [verweerster/ verzoekster] stelt namelijk dat zij er geen vertrouwen meer in heeft dat zij nog iets goed kan doen bij [directeur/ eigenaar] en [directeur/ eigenaar] stelt er geen vertrouwen meer in te hebben dat [verweerster/ verzoekster] haar werkzaamheden nog goed zal doen. Bij het voorgaande weegt de kantonrechter mee dat het hier om een werknemersverzoek gaat waarbij gelet op het (grond)recht van arbeidskeuze een verzoek door de werknemer in beginsel gehonoreerd dient te worden. De arbeidsovereenkomst zal worden ontbonden, met inachtneming van een opzegtermijn van 1 maand, per 1 september 2021.
Loonopschorting gerechtvaardigd?
5.1
[directeur/ eigenaar] stelt dat zij terecht het loon heeft opgeschort vanaf 3 mei 2021 omdat [verweerster/ verzoekster] niet meer wilde werken, zij vermijdbare fouten bleef maken en onterechte verbeteringen in het verslag heeft aangebracht.
5.11
Op grond van artikel 7:628 BW kan een werkgever tot loonopschorting overgaan als de werknemer de bedongen arbeid niet verricht en dit geheel of gedeeltelijk niet verrichten van de overeengekomen arbeid in redelijkheid voor rekening van de werknemer behoort te komen.
5.12
Vast staat dat [verweerster/ verzoekster] de bedongen werkzaamheden vanaf 3 mei 2021 niet heeft verricht omdat [directeur/ eigenaar] dat niet toestond. De kantonrechter kan zich voorstellen dat de motivatie van [verweerster/ verzoekster] door de gang van zaken (waarbij zij toch wel veel gecorrigeerd werd) was afgenomen, maar niet geconcludeerd kan worden dat [verweerster/ verzoekster] niet meer bereid was haar werkzaamheden te verrichten. Na 3 mei 2021 is [verweerster/ verzoekster] op het kantoor van [directeur/ eigenaar] blijven werken en op 17 mei 2021 heeft zij zich uitdrukkelijk bereid verklaard de bedongen werkzaamheden te verrichten. Het feit dat [verweerster/ verzoekster] (vermijdbare) fouten bleef maken is naar het oordeel van de kantonrechter geen rechtvaardiging voor [directeur/ eigenaar] om het loon op te schorten. Niet gesteld of gebleken is namelijk dat [verweerster/ verzoekster] haar werkzaamheden opzettelijk niet goed uitvoerde. Voor wat betreft de correcties van [verweerster/ verzoekster] op het verslag van de bespreking van 3 mei 2021 geldt dat de wens van [directeur/ eigenaar] om de tekst van het verslag niet te verbeteren in strijd is met het initiële beeld van wat twee mensen mogen opschrijven. Die omstandigheid staat daarom ook in de weg aan het mogen opschorten van het loon. [directeur/ eigenaar] had hier de weg moeten kiezen van een ontslag op staande voet omdat daarmee de loonbetalingsverplichting, indien sprake is van een dringende reden, met onmiddellijke ingang komt te vervallen. [directeur/ eigenaar] heeft een dringende reden wel in haar brief van 18 mei 2021 aan [verweerster/ verzoekster] benoemd, maar is vervolgens niet uitgegaan van een ontslag op staande voet. Het voorgaande leidt ertoe dat er geen sprake is van een situatie dat het niet verrichten van arbeid voor rekening van [verweerster/ verzoekster] komt. [directeur/ eigenaar] is daarom ten onrechte tot opschorting van het loon overgegaan. [directeur/ eigenaar] stelt nog dat betaling van loon naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is omdat [verweerster/ verzoekster] ver onder de professionele standaard zou hebben gewerkt. Dit beroep gaat naar het oordeel van de kantonrechter niet op nu (zoals hiervoor overwogen) geen sprake is van kwade bedoelingen van [verweerster/ verzoekster] in het uitvoering van het werk. De door [directeur/ eigenaar] verzochte verklaring voor recht dat zij het loon mocht opschorten vanaf mei 2021 zal daarom worden afgewezen.
Loondoorbetaling?
5.13
Het door [verweerster/ verzoekster] verzochte loon over de maanden mei en juni 2021 van totaal € 5.550,00 bruto zal zoals verzocht worden toegewezen. Voor wat betreft het verzochte loon vanaf juli 2021 tot de ontbindingsdatum is de kantonrechter van oordeel dat er geen sprake is van een situatie dat werknemer beschikbaar was voor werkzaamheden bij [directeur/ eigenaar] . Vast staat namelijk dat [verweerster/ verzoekster] per 1 juli 2021 werkzaamheden verricht voor een andere werkgever. Dit betekent dat het verzochte loon vanaf 1 juli 2021 tot de ontbindingsdatum van 1 september 2021 zal worden afgewezen.
5.14
Het door [verweerster/ verzoekster] verzochte vakantiegeld vanaf 1 juni 2020 zal tot en met 30 juni 2021 worden toegewezen omdat zij tot dan beschikbaar was voor werk bij [directeur/ eigenaar] . Ook zal de verzochte toezending van een loonspecificaties van het voornoemde loon worden toegewezen.
Wettelijke rente en wettelijk verhoging?
5.15
De door [verweerster/ verzoekster] verzochte wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW zal over de maanden mei en juni 2021 worden toegewezen en worden vastgesteld op 50%. Ook zal de wettelijke verhoging van 50% over het toe te wijzen vakantiegeld worden toegewezen.
5.16
De door [verweerster/ verzoekster] verzochte wettelijke rente over het loon van mei en juni 2021, het vakantiegeld en de wettelijke verhoging zal zoals verzocht worden toegewezen vanaf de datum van indiening van het tegenverzoek tot de dag waarop de bedragen geheel zijn voldaan.
Ernstig verwijtbaar handelen/nalaten van [directeur/ eigenaar] ?
5.17
In artikel 7:673 lid 1 sub b onder 2 BW is bepaald dat de werkgever een transitievergoeding verschuldigd is de arbeidsovereenkomst als gevolg van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever op verzoek van de werknemer is ontbonden. In artikel 7:671c lid 2 aanhef en sub b BW is hetzelfde criterium genoemd voor toekenning van een billijke vergoeding. Er zal daarom eerst worden nagegaan of van dergelijke omstandigheden sprake is geweest.
5.18
Uit de wetsgeschiedenis volgt dat ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van een werkgever zich slechts zal voordoen in uitzonderlijke gevallen, bijvoorbeeld als een werkgever grovelijk de verplichtingen niet nakomt die voortvloeien uit de arbeidsovereenkomst en er als gevolg daarvan een verstoorde arbeidsverhouding ontstaat of als een werkgever een valse grond voor ontslag aanvoert met als enig oogmerk een onwerkbare situatie te creëren (zie: Kamerstukken II, 2013-2014, 33 818, nr. 3, pag. 34). Een dergelijke situatie doet zich hier voor en daarover wordt het volgende overwogen.
5.19
De kantonrechter kan zich voorstellen dat de door [verweerster/ verzoekster] gemaakte fouten tot frustraties hebben geleid bij [directeur/ eigenaar] nu er kennelijk onvoldoende verbetering optrad ondanks zijn correcties en begeleiding als patroon. Loonopschorting is echter een zeer drastische maatregel en het niet naar tevredenheid verrichten van werkzaamheden gaf [directeur/ eigenaar] geen grond voor loonopschorting. De mededeling van [directeur/ eigenaar] in mei 2021 aan [verweerster/ verzoekster] dat de nota van de beroepsopleiding niet zal worden betaald, is ook geheel ten onrechte gedaan. [directeur/ eigenaar] had zich immers contractueel verbonden deze te voldoen. Daarnaast gaf de door [verweerster/ verzoekster] aangebrachte correctie/reactie op het verslag ook geen rechtvaardiging voor het ontzeggen van toegang tot de werkplek. De reactie van [directeur/ eigenaar] was buiten proportie, ook als [verweerster/ verzoekster] in het gesprek van 3 mei 2021 erkend mocht hebben dat zij gemakzuchtig is en dat later ontkende. Het voornoemde handelen van [directeur/ eigenaar] is te kwalificeren als ernstig verwijtbaar en hierdoor is een verstoorde arbeidsrelatie ontstaan. De ontbinding van de arbeidsovereenkomst is daarmee het gevolg van ernstig verwijtbaar handelen van [directeur/ eigenaar] .
Ernstig verwijtbaar handelen/nalaten van [verweerster/ verzoekster] ?
5.2
[directeur/ eigenaar] stelt met verwijzing naar artikel 7:673 lid 7 aanhef en onder c BW dat [verweerster/ verzoekster] ernstig verwijtbaar heeft gehandeld en daarom geen transitievergoeding verschuldigd is.
5.21
Bij de vraag of er sprake is van ernstige verwijtbaarheid van de werknemer ligt de lat hoog (vgl. ook HR 8 februari 2019, ECLI:NL:HR:2019:203). Een werknemer kan zijn recht op een transitievergoeding alleen kwijtraken in uitzonderlijke gevallen, waarin evident is dat het tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst leidende handelen of nalaten van de werknemer niet slechts als verwijtbaar, maar als ernstig verwijtbaar moet worden aangemerkt. Ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van een werknemer kan zich bij voorbeeld voordoen als een werknemer zich schuldig maakt aan diefstal of andere misdrijven (Kamerstukken II, 2013-2014, 33 818, nr. 3, pag. 40).
5.22
De gestelde taalkundige slordigheden en fouten van [verweerster/ verzoekster] zijn naar het oordeel van de kantonrechter hoogstens als verwijtbaar te bestempelen en niet als ernstig verwijtbaar. Dat geldt ook in het geval [verweerster/ verzoekster] op 3 mei 2021 in het gesprek erkend heeft dat ze gemakzuchtig is en dat later ontkende. [directeur/ eigenaar] maakt daar ten onrechte een heel groot punt van in een situatie waarin partijen toch wel verdeeld zijn over de wijze van functioneren. Het begrip gemakzuchtig is ook slechts een kwalificatie die verschillend kan worden uitgelegd. Voor zover [directeur/ eigenaar] de in de procedure naar voren gebrachte vermelding van [verweerster/ verzoekster] op haar LinkedIn pagina dat zij na 2 juli 2021 nog advocaat was en het verrichten van privéwerkzaamheden tijdens arbeidstijd, aan het ernstig verwijtbaar handelen ten grondslag heeft willen leggen, geldt dat deze geen verband houden met gedragingen van [verweerster/ verzoekster] die tot het ontslag hebben geleid. Het verwijt ter zake de LinkedIn pagina is pas lopende deze procedure naar voren gekomen en niet gesteld of gebleken is dat de gestelde privéwerkzaamheden onder werktijd eerder onderwerp van gesprek is geweest tussen partijen. Op grond van het voorgaande is er geen sprake van ernstig verwijtbaar handelen van [verweerster/ verzoekster] .
Transitievergoeding
5.23
Nu de arbeidsovereenkomst als gevolg van ernstig verwijtbaar handelen van [directeur/ eigenaar] is ontbonden en niet door ernstig verwijtbaar handelen van [verweerster/ verzoekster] , heeft [verweerster/ verzoekster] recht op een transitievergoeding. [directeur/ eigenaar] verwijst nog naar betaalde kosten voor een taalcursus die [verweerster/ verzoekster] gevolgd heeft en de kantonrechter begrijpt dat zij verzoekt daarmee rekening te houden bij vaststelling van een transitievergoeding. De kantonrechter ziet echter geen aanleiding die in mindering te brengen op de transitievergoeding omdat ze niet gemaakt zijn in verband met het eindigen of niet voortzetten van de arbeidsovereenkomst. De kantonrechter zal de transitievergoeding vaststellen op een bedrag van € 1.998,00 bruto en dit bedrag toewijzen. De door [verweerster/ verzoekster] verzochte verklaring voor recht ter zake de transitievergoeding zal bij gebreke van een gebleken belang daarbij worden afgewezen.
Billijke vergoeding
5.24
[verweerster/ verzoekster] heeft eveneens vanwege het ernstig verwijtbaar handelen van [directeur/ eigenaar] aanspraak op een billijke vergoeding.
5.25
Over de hoogte van de toe te kennen billijke vergoeding overweegt de kantonrechter het volgende. De billijke vergoeding moet – naar haar aard – in relatie staan tot het ernstig verwijtbare handelen of nalaten van de werkgever. Bij het bepalen van de omvang van de billijke vergoeding komt het verder aan op een beoordeling van alle omstandigheden van het geval (zie: HR 30 juni 2017, ECLI:NL:HR: 2017:1187 (New Hairstyle)). Ook met de gevolgen van het ontslag kan rekening worden gehouden, voor zover die gevolgen zijn toe te rekenen aan het verwijt dat de werkgever kan worden gemaakt. Het gaat er uiteindelijk om dat de werknemer wordt gecompenseerd voor het ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever. De billijke vergoeding heeft echter geen specifiek punitief karakter en bij het begroten daarvan kan dus geen rol spelen welk bedrag voor de werkgever een ‘bestraffend’ effect heeft.
5.26
[verweerster/ verzoekster] heeft als uitgangspunt voor de door haar verzochte vergoeding de inkomensschade genomen die zij lijdt doordat de arbeidsovereenkomst niet wordt voortgezet. Gebleken is echter dat [verweerster/ verzoekster] vanaf 1 juli 2021 een andere baan heeft. Dat betreft geen functie als advocaat, die [verweerster/ verzoekster] graag had gehad, waardoor ze haar carrière thans niet op de door haar gewenste wijze voortzet. Anderzijds ontvangt [verweerster/ verzoekster] bij haar nieuwe werkgever wel een hoger loon en is er geen sprake van inkomensverlies. Gelet op het ernstige verwijtbare handelen en alle overige in aanmerking te nemen omstandigheden, acht de kantonrechter in dit geval een vergoeding van € 2.500,00 bruto redelijk. Dit bedrag zal worden toegewezen.
Vergoeding over resterende termijn arbeidsovereenkomst?
5.27
[verweerster/ verzoekster] verzoekt een vergoeding ex artikel 7:671b lid 10 aanhef en sub a BW, maar nu er sprake is van een werknemersverzoek gaat de kantonrechter ervan uit dat zij de vergoeding ex artikel 7:671c lid 3 aanhef en sub c BW bedoelt. In dit artikellid is bepaald dat de kantonrechter de werknemer een vergoeding kan toekennen tot ten hoogste het bedrag gelijk aan het in geld vastgestelde loon over de termijn dat de arbeidsovereenkomst geduurd zou hebben indien deze van rechtswege zou zijn geëindigd. Gezien de omstandigheid dat [verweerster/ verzoekster] vanaf 1 juli 2021 niet meer beschikbaar is voor werkzaamheden bij [directeur/ eigenaar] , komt het de kantonrechter niet billijk voor om aan [verweerster/ verzoekster] deze vergoeding toe te kennen. Dit verzoek zal dan ook worden afgewezen.
Niet genoten vakantiedagen?
5.28
[verweerster/ verzoekster] verzoekt om een vergoeding van de niet genoten vakantiedagen, maar heeft niet toegelicht om hoeveel dagen het gaat, zodat dit verzoek als onvoldoende onderbouwd zal worden afgewezen. De kantonrechter overweegt ten overvloede dat het voorgaande niet wegneemt dat [directeur/ eigenaar] bij de afrekening, zoals te doen gebruikelijk is bij beëindiging van een arbeidsovereenkomst, tot vergoeding van de niet genoten vakantiedagen dient over te gaan.
Terugbetaling opleidingskosten?
5.29
[directeur/ eigenaar] stelt dat [verweerster/ verzoekster] 2/3 deel van de gemaakte kosten voor de beroepsopleiding aan haar dient terug te betalen wegens het staken van de opleiding en verwijst naar artikel 1 lid 6 sub b van de arbeidsovereenkomst. [verweerster/ verzoekster] betwist niet, althans onvoldoende gemotiveerd, dat zij op grond van de voornoemde bepaling gehouden is om studiekosten terug te betalen nu zij de opleiding gestaakt heeft door uitschrijving van het tableau. [verweerster/ verzoekster] voert evenwel aan dat het beroep op de terugbetalingsverplichting naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Zij stelt dat [directeur/ eigenaar] haar loon ten onrechte heeft stop gezet en zij geen andere baan kon aanvaarden zonder zich te laten schrappen als advocaat van het tableau.
5.3
De kantonrechter volgt het betoog van [verweerster/ verzoekster] . [directeur/ eigenaar] heeft ten onrechte het loon van [verweerster/ verzoekster] stop gezet waardoor het begrijpelijk is dat zij een andere baan heeft gezocht om in haar inkomensbehoefte te voorzien. Nu niet betwist is dat [verweerster/ verzoekster] sollicitaties heeft verricht voor de functie van advocaat-stagiaire, maar die niet succesvol waren, heeft zij haar toevlucht moeten zoeken in een andere functie. Voor het verrichten van die andere functie was het noodzakelijk dat zij zich liet uitschrijven van het tableau, zoals ook blijkt uit de mededeling in de brief van de deken, welke mededeling [directeur/ eigenaar] ter zitting heeft onderschreven. Gelet daarop en omdat het uitschrijven van het tableau vooral was ingegeven door handelen van [directeur/ eigenaar] is het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar om [verweerster/ verzoekster] aan terugbetaling van de opleidingskosten te houden, zodat het verzoek van [directeur/ eigenaar] tot terugbetaling van opleidingskosten zal worden afgewezen.
5.31
Nu aan de ontbinding een billijke vergoeding wordt verbonden en [verweerster/ verzoekster] in haar tegenverzoek is uitgegaan van een hogere vergoeding, zal [verweerster/ verzoekster] in de gelegenheid worden gesteld om het ontbindingsverzoek in te trekken, binnen de hierna in het dictum genoemde termijn (artikel 7:686a lid 6 BW).
5.32
Omdat [directeur/ eigenaar] inzake het verzoek in het ongelijk is gesteld, dient zij de proceskosten te dragen. Vanwege de samenhang met het tegenverzoek van [verweerster/ verzoekster] (dat meeromvattend is), worden deze evenwel begroot op nihil.
5.33
Inzake het tegenverzoek geldt dat indien [verweerster/ verzoekster] overgaat tot intrekking van het ontbindingsverzoek de kantonrechter aanleiding ziet de proceskosten te compenseren in die zin dat iedere partij de eigen kosten zal dragen. Indien [verweerster/ verzoekster] niet overgaat tot intrekking van het ontbindingsverzoek, zal [directeur/ eigenaar] als de overwegend in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure.

6.De beslissing

De kantonrechter:
Inzake het verzoek
6.1
wijst de verzoeken van [directeur/ eigenaar] af;
6.2
veroordeelt [directeur/ eigenaar] in de proceskosten, aan de zijde van [verweerster/ verzoekster] tot op heden begroot op nihil.
Inzake het tegenverzoek
6.3
veroordeelt [directeur/ eigenaar] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [verweerster/ verzoekster] te betalen:
het brutoloon van € 5.550,00 (voor de maanden mei en juni 2021), onder gelijktijdige verstrekking van een bruto-netto specificatie;
het vakantiegeld over de periode van 1 juni 2020 tot en met 30 juni 2021, onder gelijktijdige verstrekking van een bruto-netto specificatie;
de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW ad 50% over het onder a en b genoemde loon;
e wettelijke rente over het onder a tot en met c genoemde vanaf de dag dat dit verzoek ingediend is tot aan de dag waarop de bedragen geheel zijn voldaan;
6.4
is voornemens de arbeidsovereenkomst tussen partijen te ontbinden per 1 september 2021 en bepaalt dat de termijn, waarbinnen [verweerster/ verzoekster] het verzoek tot ontbinding kan intrekken (door middel van een schriftelijke mededeling aan de griffier, met toezending van een kopie daarvan aan de (gemachtigde van de) wederpartij), zal lopen
tot en met 13 augustus 2021;
Voor het geval [verweerster/ verzoekster] het verzoek niet binnen die termijn intrekt:
6.5
ontbindt de arbeidsovereenkomst tussen partijen met ingang van 1 september 2021;
6.6
veroordeelt [directeur/ eigenaar] om aan [verweerster/ verzoekster] een transitievergoeding van € 1.998,00 bruto te betalen;
6.7
veroordeelt [directeur/ eigenaar] om aan [verweerster/ verzoekster] een billijke vergoeding van € 2.775,00 bruto te betalen;
6.8
veroordeelt [directeur/ eigenaar] om aan [verweerster/ verzoekster] de proceskosten te betalen, tot op heden aan de zijde van [verweerster/ verzoekster] begroot op € 747,00 aan salaris voor de gemachtigde van [verweerster/ verzoekster] .
6.9
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
6.1
wijst af het meer of anders verzochte.
Voor het geval [verweerster/ verzoekster] het verzoek binnen die termijn intrekt:
6.11
compenseert de proceskosten, aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
6.12
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. Rouwen, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 30 juli 2021.