ECLI:NL:RBZWB:2021:3915

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
30 juli 2021
Publicatiedatum
30 juli 2021
Zaaknummer
AWB- 19_6514
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van de Ziektewet-uitkering van eiser door het UWV en de beoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 30 juli 2021, werd de zaak behandeld van een eiser die in beroep ging tegen de beëindiging van zijn Ziektewet-uitkering door het UWV. Het UWV had op 20 augustus 2019 besloten de uitkering te beëindigen, wat door de rechtbank werd getoetst aan de hand van medische rapportages en de geldende wetgeving. Eiser had eerder een ZW-uitkering ontvangen na een hartinfarct en had zich opnieuw ziekgemeld vanwege hernia-klachten. De rechtbank oordeelde dat het UWV voldoende medische informatie had om de beëindiging van de uitkering te rechtvaardigen. Eiser voerde aan dat zijn medische situatie niet goed was beoordeeld en dat hij niet in staat was om te werken. De rechtbank concludeerde echter dat de medische beoordeling door het UWV zorgvuldig was uitgevoerd en dat de beperkingen van eiser correct waren vastgelegd in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML). De rechtbank vernietigde het bestreden besluit van het UWV, maar liet de rechtsgevolgen in stand, wat betekende dat de beëindiging van de uitkering per 20 augustus 2019 bleef staan. Eiser kreeg het griffierecht vergoed, maar zijn verzoek om schadevergoeding werd afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 19/6514 ZW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 juli 2021 in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam] , eiser,

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV), verweerder.

Procesverloop

In een besluit van 20 augustus 2019 (primair besluit) heeft het UWV de uitkering ingevolge de Ziektewet (ZW) van eiser beëindigd met ingang van 20 augustus 2019.
In een besluit van 21 november 2019 (bestreden besluit) heeft het UWV het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het UWV heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 8 oktober 2020.
Hierbij waren aanwezig eiser en namens het UWV mr. M. Reitsma.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst en het UWV in de gelegenheid gesteld alsnog de volledige onderbouwing van het standpunt van de primaire arts aan de rechtbank te overleggen. Het UWV heeft op 21 oktober 2020 gereageerd met een rapportage van een arbeidskundige bezwaar en beroep van 20 oktober 2020. Eiser heeft op 15 januari 2021 gereageerd.
Eiser en het UWV hebben desgevraagd niet laten weten nog mondeling op een zitting te willen worden gehoord. De rechtbank heeft op 27 juli 2021 het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1.
Feiten
Eiser is werkzaam geweest als magazijnmedewerker voor 26,7 uur per week. Voor dat werk is hij 26 augustus 2013 uitgevallen vanwege een hartinfarct.
Het UWV heeft eiser een ZW-uitkering toegekend. Bij besluit van 8 april 2015 heeft het UWV na een zogeheten eerstejaarsbeoordeling de ZW-uitkering beëindigd met ingang van 9 mei 2015. In vervolg daarop heeft het UWV eiser een uitkering op grond van de Werkloosheidswet toegekend met ingang van 11 mei 2015. Vanuit die situatie heeft eiser zich met ingang 25 juni 2018 ziekgemeld met vooral hernia-klachten waarvoor het UWV hem per 11 juli 2018 een ZW-uitkering heeft toegekend.
Bij het primaire besluit (van 20 augustus 2019) heeft het UWV na een eerstejaarsbeoordeling eisers ZW-uitkering beëindigd met ingang van 20 augustus 2019.
Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
Bij het bestreden besluit is het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
2.
Omvang geschil
In geschil is of het UWV terecht de ZW-uitkering van eiser heeft beëindigd per 20 augustus 2019.
3.
Wettelijk kader
De verzekerde die ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek heeft recht op ziekengeld (artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW).
Als een verzekerde geen werkgever (meer) heeft en 52 weken arbeidsongeschikt is geweest heeft deze recht op ziekengeld als hij:
- ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid, als bedoeld in artikel 19 en
- slechts in staat is ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur met algemeen geaccepteerde arbeid waartoe hij met zijn krachten en bekwaamheden in staat is (artikel 19aa, eerste lid, en artikel 19ab, derde lid, van de ZW).
Naar vaste rechtspraak wordt onder het begrip ‘zijn arbeid’ verstaan de arbeid die de verzekerde het laatst voor het intreden van de arbeidsongeschiktheid heeft verricht.
Heeft er al eerder een arbeidsongeschiktheidsbeoordeling plaatsgevonden in het kader van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) of de WIA dan wel een herbeoordeling in het kader van de ZW en wordt de verzekerde op een later tijdstip weer arbeidsongeschikt, dan wordt naar vaste rechtspraak onder ‘zijn arbeid’ verstaan één van de geduide functies die zijn gebruikt bij die beoordeling.
4.
Toetsingskader en arbeidsmaatstaf
Niet in geschil is dat eiser 52 weken arbeidsongeschikt is geweest. Dit betekent dat het UWV terecht heeft beoordeeld of eiser in staat is met algemeen geaccepteerde arbeid meer dan 65% van zijn maatmaninkomen te verdienen. Bij een arbeidsongeschiktheid van minder dan 35% bestaat er geen recht meer op een ZW-uitkering.
De rechtbank stelt vast dat in dit geval als maatstaf dient te worden aangemerkt de geduide functies die in het kader van de eerdere ZW-beoordeling voor eiser als passend zijn aangemerkt. De rechtbank merkt hierbij op dat in dit geding de passendheid van die functies niet meer ter discussie staat. Het gaat nog slechts om de vraag of eiser op de datum in geding op medische gronden, naar objectieve maatstaven gemeten, al dan niet geschikt was voor één van die functies.
Het UWV heeft als maatstaf genomen het werk als inpakker handmatig (SBC-code 111190).
5.
Medische beoordeling
Het bestreden besluit, voor zover dit ziet op de medische beoordeling, is gebaseerd op rapportages van een arts onder verantwoordelijkheid van een verzekeringsarts en een arts bezwaar en beroep (arts b&b) onder verantwoordelijkheid van een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) van het UWV.
5.1
Primaire arts [naam arts] heeft eiser gezien op het spreekuur en het dossier bestudeerd. Zij heeft onder verantwoordelijkheid van verzekeringsarts [naam verzekeringsarts 1] op 11 juli 2019 gerapporteerd dat eiser een hernia heeft die tot voor kort goed te behandelen was met epidurale injecties, maar sinds mei 2019 niet meer. Eiser heeft veel pijn en stelt niet meer te kunnen dan liggen met weinig pijn. Een nieuwe MRI-scan is gepland, waarna de behandelopties worden besproken. Verder heeft eiser sinds het myocardinfarct (in 2013) last van gewrichtsklachten met pijn bij bewegen.
Eiser heeft pijn bij lang zitten, staan en zwaar tillen. De belemmeringen acht de primaire arts plausibel en consistent met het dagverhaal. Zij constateert dat in alle geduide functies overschrijdende beperkingen in meer of mindere mate voorkomen.
De beperkingen en de belastbaarheid van eiser heeft de primaire arts neergelegd in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 2 juli 2019. Zij heeft vervolgens een arbeidsdeskundige gevraagd te beoordelen of eiser in staat is om ‘zijn arbeid’ te verrichten.
Arts b&b [arts b&b 1] heeft, onder verantwoordelijkheid van verzekeringsarts b&b [naam verzekeringsarts 2] , de beschikbare medische gegevens bestudeerd, eiser gezien op de hoorzitting van 15 oktober 2019 en hem aansluitend onderzocht.
De arts b&b is van mening dat in de primaire beoordeling een goed beeld is verkregen van eiser en zijn medische situatie en dat er op adequate wijze is gekomen tot een besluit. Eiser claimt toename van klachten sinds 2015 en dat heeft geleid tot de FML van 2 juli 2019 met zwaardere beperkingen dan destijds voor fysieke omgevingseisen, dynamische handelingen en statische houdingen. Dit is volgens de arts b&b adequaat uitgevoerd mede door vervolgens een arbeidsdeskundige in te schakelen om de arbeidsgeschiktheid aan de hand van de FML te beoordelen.
Uit de opgevraagde informatie van eisers orthopedisch chirurg blijkt geen indicatie voor een operatie. Er werd door de orthopedisch chirurg geadviseerd de spieren te versterken met behulp van fysiotherapie. De arts b&b stelt dat terugkeer in het arbeidsproces zal bijdragen aan het advies van de orthopedisch chirurg.
De claim van eiser dat hij door zijn plasproblemen niet kan werken, verwerpt de arts b&b. Zij wijst er op dat eiser zonder problemen in een 70 minuten durend gesprek heeft gezeten zonder aan te geven of de indruk te wekken het door aandrang niet te kunnen volhouden.
Verder gaf eiser aan dat de ziekte van zijn partner een grote impact heeft. Hoewel dit absoluut begrijpelijk is, mag dat volgens de arts b&b voor de ZW niet meespelen in de beoordeling van de arbeids(on)geschiktheid, nu het niet de ziekte of het gebrek van eiser zelf betreft maar van zijn partner.
De beperkingen en de belastbaarheid van eiser als neergelegd in de FML van 2 juli 2019 heeft de arts b&b onderschreven.
5.2
Eiser heeft tegen het medisch oordeel van het UWV aangevoerd dat hij een versleten ruggenwervel heeft en daar heel veel pijn van ondervindt. Hij is onder behandeling bij een pijnarts en heeft al vijf keer een ruggenprik gekregen, zonder resultaat. Inmiddels is hij onder behandeling van een orthopeed die hem een lumbaal corset en fysiotherapie heeft voorgeschreven.
In de aanvullende gronden van 14 juni 2020 stelt eiser wegens verergerende pijnklachten met zijn orthopedisch chirurg de mogelijkheid van een operatie te hebben besproken, maar dat dit mogelijk meer kwaad dan goed zou doen. Eiser wijst op de diagnose lumbale spondylarthrose met slijtage van de wervels L4 en L5 in combinatie met een hernia. Behandeling zal verder met pijnstilling en een corset gebeuren.
Tot slot heeft eiser heeft in zijn brief van 15 januari 2021 aangegeven in 2015 nog geen suikerziekte te hebben gehad. De beperkingen zijn juist door de suikerziekte veroorzaakt. Mede door zijn leeftijd en de suikerziekte stelt eiser inmiddels veel chronische klachten te hebben.
Omdat het UWV eiser al heeft gekeurd voordat de MRI-scan was gedaan en de uitkomsten daarvan vervolgens heeft genegeerd, verzoekt eiser om keuring door een onafhankelijke arts. Hij stelt voorts dat zijn uitkering hervat dient te worden en dat hem een schadevergoeding moet worden toegekend.
5.3
De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Uit de rapportages van de artsen van het UWV blijkt dat zij op de hoogte waren van de door eiser gestelde klachten, waaronder niet alleen de herniaklachten en de pijnklachten, maar ook de medische situatie van eisers echtgenote.
De rechtbank volgt eiser niet in zijn standpunt dat het UWV de resultaten van de MRI had moeten afwachten voordat een beslissing kon worden genomen. Het gaat hier om de medische toestand zoals die is op de datum in geding, dus de datum waarop eiser een jaar ZW-uitkering heeft ontvangen (20 augustus 2020). Dat volgt uit de wettelijke regels. Er was voldoende medische informatie beschikbaar over de gezondheidstoestand van eiser op die datum om een besluit te kunnen nemen.
Voor zover eiser meent dat de medische informatie onvoldoende was, had het op de weg van eiser gelegen die informatie tijdig aan te dragen. De informatie die eiser in beroep heeft overgelegd, geeft de rechtbank geen aanleiding te twijfelen aan de belastbaarheid die de verzekeringsartsen hebben aangenomen.
Bij de opstelling van de FML is met het geobjectiveerde deel van de klachten rekening gehouden. Hoewel de rechtbank begrip heeft voor de beleving van eiser van zijn klachten en hem daar serieus in neemt, betekent het hebben van klachten (ook forse) nog niet dat er ook zodanige beperkingen moeten worden aangenomen dat arbeid zonder meer niet mogelijk is. De beleving van klachten is volgens vaste rechtspraak namelijk niet beslissend bij de beantwoording van de vraag welke beperkingen zijn vast te stellen. Uitsluitend de medisch te objectiveren beperkingen zijn daarbij van belang. De medische problemen van de echtgenote van eiser kunnen daarin geen rol spelen, zoals de arts b&b terecht heeft aangegeven.
Omdat de rechtbank niet twijfelt aan de conclusie van de artsen van het UWV ziet de rechtbank – ondanks het verzoek van eiser in zijn aanvullend beroepschrift daartoe – onvoldoende aanleiding een onafhankelijk deskundige te raadplegen.
De rechtbank concludeert dan ook dat in de FML van 11 juli 2019 de beperkingen van eiser niet zijn onderschat. Daarom gaat de rechtbank voor de verdere beoordeling uit van de belastbaarheid zoals die is neergelegd in die FML.
6.
Geschiktheid voor de functies
6.1
In een aanvullende rapportage van 20 augustus 2019 geeft de primaire arts aan dat eiser, rekening houdend met de zwaardere beperkingen, in ieder geval geschikt is voor de functie inpakker handmatig (SBC-code 111190). In deze rapportage beschrijft de arts dat arbeidsdeskundige [arbeidsdeskundige] op 2 augustus 2019 de eerder in het kader van de ZW geduide functies heeft bekeken en tot die conclusie is gekomen.
Naar aanleiding van de bespreking ter zitting heeft het UWV bij brief van 21 oktober 2020 een rapportage van arbeidsdeskundige b&b [arts b&b 2] van 20 oktober 2020 aan de gedingstukken toegevoegd. Daarbij is als bijlage ook de functiebeschrijving van de functie inpakster koekjes gevoegd. In deze stukken heeft de arbeidsdeskundige b&b gedetailleerd (per aspect van de FML, voor zover van toepassing voor de functie van inpakster koekjes) uiteengezet waarom eiser de belastingen in die functie met de voor hem in de FML opgenomen beperkingen toch kan verrichten.
6.2
De rechtbank is van oordeel dat met de rapportage van 20 oktober 2020 voldoende is onderbouwd en gemotiveerd dat de beperkingen in de FML van 2 juli 2019 niet worden overschreden in de functie van inpakker.
Voor zover eiser heeft gesteld in het geheel niet in staat te zijn arbeid te verrichten overweegt de rechtbank dat hij daarbij uitgaat van zijn eigen perceptie en niet van de FML waarin de beperkingen zijn opgenomen zoals die door de artsen van het UWV zijn vastgesteld. Zoals hiervoor aangegeven is de geobjectiveerde weergave van de beperkingen van eiser in de FML van 2 juli 2019 door de rechtbank als juist aangemerkt en dus als uitgangspunt aanvaard.
De rechtbank concludeert dat het UWV zich terecht op het standpunt stelt dat eiser in staat is het werk van de inpakker, dat als ‘zijn arbeid’ in de zin van artikel 19 van de ZW moet worden aangemerkt, te verrichten.
7.
Conclusie
De rechtbank stelt vast dat de rapportage van de primaire arts een tegenstrijdigheid bevat. Er wordt namelijk enerzijds geconcludeerd dat eiser ongeschikt is tot het verrichten van ‘zijn arbeid’, terwijl anderzijds wordt gesteld dat eiser wél in staat is tot het verrichten van de geduide functie van inpakker. Deze tegenstrijdigheid wordt naar het oordeel van de rechtbank in het bestreden besluit onvoldoende besproken, zodat de motivering waarom eiser in staat is de functie van inpakker te verrichten onvoldoende is. Het bestreden besluit lijdt dus aan een motiveringsgebrek. Pas in beroep, met de rapportage van 20 oktober 2020, wordt voldoende onderbouwd dat de functie van inpakker, ook met de toegenomen beperkingen zoals neergelegd in de FML van 2 juli 2019, nog steeds geschikt is voor eiser. Het bestreden besluit moet dan ook worden vernietigd.
De rechtbank laat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit echter in stand nu met de rapportage van 20 oktober 2020 alsnog voldoende is onderbouwd dat eiser geschikt is om het werk als inpakker handmatig (SBC-code 111190) met zijn beperkingen te kunnen verrichten op de datum in geding (20 augustus 2019). Dit betekent dat er inhoudelijk niets verandert en dat de beëindiging van de ZW-uitkering per 20 augustus 2019 in stand blijft.
8.
Griffierecht en proceskosten
Omdat het beroep gegrond wordt verklaard, dient het griffierecht aan eiser te worden vergoed. Er zijn geen voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten. Evenmin is gebleken dat eiser schade heeft geleden. Het verzoek om schadevergoeding wijst de rechtbank dan ook af.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven;
  • draagt het UWV op het betaalde griffierecht van € 47,- aan eiser te vergoeden;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.M.J. Kok, rechter, in aanwezigheid van R.V. van Vliet, griffier, op 30 juli 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.