ECLI:NL:RBZWB:2021:3912

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
29 juli 2021
Publicatiedatum
30 juli 2021
Zaaknummer
AWB- 20_945 en 20_946
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke procedure inzake omgevingsvergunning voor volkstuincomplex in strijd met bestemmingsplan

Op 29 juli 2021 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak tussen de gemeente Sluis en een eiser die bezwaar had gemaakt tegen de verleende omgevingsvergunningen voor een volkstuincomplex. De rechtbank oordeelde dat de gemeente in redelijkheid de omgevingsvergunningen had kunnen verlenen, ondanks dat het gebruik van de percelen als volkstuincomplex in strijd was met het bestemmingsplan. De eiser had eerder bezwaar gemaakt tegen de primaire besluiten van 15 april 2019, waarin de vergunningen waren verleend. De rechtbank constateerde dat de bezwaren van de eiser ongegrond waren, omdat de gemeente de aanvragen correct had behandeld en de belangen van de omwonenden voldoende had meegewogen. De rechtbank benadrukte dat de vergunningen voor een termijn van maximaal tien jaar waren verleend en dat de gemeente toezegde de situatie te handhaven indien de vergunninghouders het gebruik na deze termijn niet zouden beëindigen. De rechtbank verwierp de stelling van de eiser dat de aanvragen ook betrekking hadden op het bouwen van bouwwerken, aangezien de vergunninghouders geen aanvraag voor een bouwvergunning hadden ingediend. De rechtbank concludeerde dat de gemeente de omgevingsvergunningen op goede gronden had verleend en dat er geen reden was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummers: BRE 20/945 WABOA en BRE 20/946 WABOA

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 juli 2021 in de zaken tussen

[naam eiser], te [plaatsnaam 1] , eiser
gemachtigde: mr. M.M.J.A. Cadée,
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Sluis, verweerder.

Als derde-partij hebben aan het geding deelgenomen:
[naam vergunninghouder 1], te [plaatsnaam 2] (vergunninghouder), en
[naam vergunninghouder 2], te [plaatsnaam 3] (vergunninghouder).

Procesverloop

In afzonderlijk besluiten van 15 april 2019 (primaire besluiten) heeft het college aan [naam vergunninghouder 2] en [naam vergunninghouder 1] een omgevingsvergunning verleend voor de activiteit afwijken van bestemmingsplan voor het gebruik van gronden aan de [adres] te [plaatsnaam 1] (perceelnummers 3842 en 3843) als volkstuin. Tegen deze besluiten heeft eiser bezwaar gemaakt.
Bij afzonderlijke besluiten van 8 november 2019 heeft het college de primaire besluiten gewijzigd en besloten omgevingsvergunning te verlenen voor de activiteit afwijken van het bestemmingsplan voor gebruik van gronden aan de [adres] te [plaatsnaam 1] als volkstuin. Deze besluiten maken van rechtswege onderdeel uit van de lopende bezwaarschriftenprocedure tegen de verleende omgevingsvergunning.
In de besluiten van 24 december 2019 (bestreden besluiten) heeft het college de bezwaren van eiser tegen de primaire besluiten ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen deze bestreden besluiten beroep ingesteld.
Het college heeft verweerschriften ingediend.
De beroepen zijn besproken op de zitting van de rechtbank op 17 juni 2021.
Eiser is verschenen, bijgestaan door mr. M.M. Breukers, kantoorgenoot van zijn gemachtigde. Namens het college waren [naam vertegenwoordiger college 1] en [naam vertegenwoordiger college 2] aanwezig. Derde-partij [naam vergunninghouder 2] is vertegenwoordigd door zijn zoon [naam zoon] en echtgenote [naam echtgenote] .

Overwegingen

Feiten
1. Eiser is woonachtig aan de [adres] in [plaatsnaam 1] . Hij heeft op 9 april 2018 en 14 mei 2018 verzoeken om handhaving ingediend tegen plaatsing van bouwwerken op het naast zijn perceel gelegen volkstuinencomplex. [naam vergunninghouder 2] en [naam vergunninghouder 1] hebben de grond van dit volkstuinencomplex in eigendom.
Op 13 augustus 2018 heeft eiser een brief van het college ontvangen waarin staat dat de overtreders de wens hebben tot legalisering van de strijdigheden. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Zijn bezwaar is niet-ontvankelijk verklaard omdat er volgens het college geen sprake zou zijn van een besluit op het verzoek om handhaving.
Het college heeft op 9 februari 2019 van [naam vergunninghouder 2] en op 14 februari 2019 [naam vergunninghouder 1] een aanvraag ontvangen voor een omgevingsvergunning voor het (tijdelijk) afwijken van het bestemmingsplan voor de duur van 10 jaar.
Op 15 april 2019 heeft het college twee omgevingsvergunningen verleend voor strijdig gebruik van de gronden, voor de termijn van ten hoogste 10 jaar.
Tegen deze besluiten heeft eiser op 24 mei 2019 bezwaar gemaakt.
Op 2 oktober 2019 heeft een hoorzitting ten overstaan van de bezwaarschriftencommissie plaatsgevonden. De bezwaarschriftencommissie heeft tijdens de zitting laten weten dat de motivering van de besluiten onvoldoende is. Het college is in de gelegenheid gesteld om de motivering en een nadere belangenafweging op te nemen in de besluiten.
In de gewijzigde besluiten van 8 november 2019 is de motivering ten aanzien van het criterium ‘goede ruimtelijke ordening’ expliciet opgenomen en is de motivering aangevuld. Verder is aangegeven dat voor de legalisatie van de bestaande bouwwerken een aparte aanvraag moet worden ingediend.
Op grond van artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) worden de bezwaarschriften van 24 mei 2019 mede geacht te zijn gericht tegen de besluiten van 8 november 2019.
De bezwaarschriftencommissie heeft het college geadviseerd de bezwaren ongegrond te verklaren.
Bij de bestreden besluiten heeft het college de bezwaren ongegrond verklaard.
Standpunt eiser
2. Eiser stelt zich, kort samengevat, op het standpunt dat de aanvragen tevens zien op het bouwen van bouwwerken. Het is procedureel onjuist dat niet is beslist op deze aanvragen. Verder stelt eiser dat gebruik van artikel 4, aanhef en onder 11, van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht (Bor) niet is bedoeld om strijdig gebruik dat al decennia duurt tijdelijk te legaliseren. Er kan volgens eiser geen omgevingsvergunning worden verleend met toepassing van artikel 4, aanhef en onder 11, van bijlage II bij het Bor, omdat niet aan de in de Beleidsregels planologische afwijkingsmogelijkheden gemeente Sluis geformuleerde eisen is voldaan. Het tijdelijke gebruik is niet goed gemotiveerd omdat niet aannemelijk is gemaakt dat het gebruik van de gronden als volkstuinencomplex zal worden beëindigd na ommekomst van de tien-jaarstermijn.
Volgens eiser is geen sprake van een goede ruimtelijke ordening. De belangen van de omwonenden zijn niet voldoende meegewogen. Eiser ondervindt overlast van het volkstuinencomplex. Het college heeft niet onderbouwd waarom geen sprake is van een onevenredige aantasting van de omliggende percelen.
Wettelijk kader
3. De van toepassing zijnde wettelijke bepalingen zijn opgenomen in de bijlage behorende bij deze uitspraak.
Omvang geding
4.1
Volgens eiser ziet de aanvraag naast het afwijken van het bestemmingsplan ook op bouwen van een bouwwerk. Eiser wijst daartoe op de projectomschrijving zoals deze is opgenomen bij de aanvraag van [naam vergunninghouder 2] . De vergunningverlening voor legalisatie van de volkstuinactiviteiten vindt volgens eiser ten onrechte gefaseerd plaats.
4.2
Het college stelt onder verwijzing naar artikel 2.7, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) dat het mogelijk is om de activiteit planologisch strijdig gebruik en andere activiteiten waarop dat gebruik geheel of gedeeltelijk betrekking heeft, achtereenvolgens te vergunnen.
4.3
De rechtbank stelt voorop dat volgens vaste rechtspraak het college dient te besluiten op de aanvraag zoals deze door de aanvrager is ingediend.
[naam vergunninghouder 1] en [naam vergunninghouder 2] hebben een aanvraag ‘handelen in strijd met regels ruimtelijke ordening’ ingediend. Dit betreft een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo (hierna: c-vergunning). Zij hebben géén aanvraag om een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo ingediend.
De enkele omstandigheid dat in de aanvraag van [naam vergunninghouder 2] onder het kopje ‘projectomschrijving’ is aangegeven ‘het afwijken van bestemmingsplan middels omgevingsvergunning ivm gebruik gronden als volkstuin en het legaliseren van teeltondersteunende schuurtjes (bebouwing)’ maakt nog niet dat hiermee een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen is ingediend.
Het college heeft de aanvragen dan ook op goede gronden aangemerkt als aanvragen voor het tijdelijk afwijken van het bestemmingsplan (c-vergunning).
De rechtbank volgt eiser niet in zijn stelling dat de aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het tijdelijk afwijken van het bestemmingsplan tevens had moeten worden aangemerkt als een aanvraag voor de activiteit bouwen als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo. Uit artikel 2.10, tweede lid, van de Wabo volgt niet dat een aanvraag om omgevingsvergunning voor met het bestemmingsplan strijdig gebruik ook moet worden aangemerkt als een aanvraag om omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen. Voorts staat artikel 2.7 van de Wabo toe dat bij onlosmakelijke activiteiten als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a en c, van de Wabo, een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo kan worden aangevraagd voorafgaand aan een eventuele omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo. De rechtbank wijst in dit verband op de uitspraak van de AbRS van 25 oktober 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:2877).
Anders dan eiser meent, is het derhalve mogelijk om eerst een omgevingsvergunning aan te vragen voor het met het bestemmingsplan strijdig gebruik, waarna in een later stadium een aanvraag kan worden ingediend voor legalisering van bestaande bouwwerken.
De beroepsgrond van eiser faalt derhalve.
Afwijken van bestemmingsplan
5.1
De rechtbank stelt vast dat de gronden waarop het volkstuincomplex is gelegen volgens het bestemmingsplan ‘ [naam bestemmingsplan] ’ een agrarische bestemming hebben. Niet in geschil is dat het gebruik van de percelen van vergunninghouders als volkstuincomplex in strijd is met deze bestemming.
In het bestreden besluit is aangegeven dat op grond van artikel 2.12, eerste lid, onder 2, van de Wabo juncto artikel 4, aanhef en onder 11, van bijlage II bij het Bor is afgeweken van het bestemmingsplan.
5.2
Het college hanteert bij de uitoefening van de bevoegdheid om een omgevings-vergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan op grond van artikel 2.12, eerste lid, onder a, sub 2°, van Wabo in combinatie met artikel 4, aanhef en onder 11, van bijlage II bij het Bor al dan niet te verlenen het beleid dat is neergelegd in de Beleidsregels planologische afwijkingsmogelijkheden Gemeente Sluis (hierna: de Beleidsregels), vastgesteld op 30 april 2019.
De Beleidsregels geven de kaders aan waarbinnen het, uit oogpunt van een goede ruimtelijke ordening, in de regel wenselijk wordt geacht medewerking te verlenen aan een aanvraag. In individuele gevallen kan het toepassen van de afwijkingsmogelijkheid echter een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken betekenen en zal de planologische medewerking worden geweigerd.
In artikel 3.3, onderdeel 11, van de Beleidsregels is bepaald dat afwijking van het bestemmingsplan mogelijk is voor het ander gebruik van gronden of bouwweken dan bedoeld in de onderdelen 1 tot en met 10, voor een termijn van ten hoogste 10 jaar. Per geval wordt bekeken of aan deze mogelijkheid toepassing wordt gegeven. Indien medewerking wordt verleend, dient de aanvrager duidelijk te motiveren hoelang de tijdelijkheid gaat duren. Dit om te voorkomen dat standaard een tijdelijk ander gebruik ontstaat voor de duur van ten hoogste tien jaar. Het centrale uitgangspunt is dat de activiteit niet mag leiden tot onevenredige hinder voor de omgeving. Aan deze afwijking wordt – voor zover hier van belang – medewerking verleend indien aan de algemene regels wordt voldaan met dien verstande dat het tijdelijke gebruik voldoende gemotiveerd moet zijn. Dit betekent dat het op basis van objectieve gegevens aannemelijk is te maken dat de activiteit kan en zal worden beëindigd aan de termijn zonder onomkeerbare gevolgen.
5.3
Volgens vaste rechtspraak van de AbRS betreft de beslissing om een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan al dan niet te verlenen een discretionaire bevoegdheid van het college. Dit brengt met zich dat de weigering een dergelijke omgevingsvergunning te verlenen, terughoudend moet worden getoetst. De rechter moet zich dan ook bij de toetsing van de bestreden besluiten beperken tot de vraag of het college in redelijkheid de omgevingsvergunningen heeft kunnen verlenen.
Tijdelijkheid vergunning
6.1
De rechtbank stelt vast dat eisers gemachtigde ter zitting de beroepsgrond dat artikel 4, aanhef en onder 11, van bijlage II bij het Bor niet kan worden gebruikt om strijdig gebruik te legaliseren dat al decennia voortduurt, heeft ingetrokken.
6.2
Eiser heeft betoogd dat geen omgevingsvergunning kan worden verleend met toepassing van artikel 4, aanhef en onder 11, van bijlage II bij het Bor, omdat niet aan de in de Beleidsregels geformuleerde eisen is voldaan. Het tijdelijke gebruik is niet goed gemotiveerd omdat niet aannemelijk is gemaakt dat het gebruik van de gronden als volkstuinencomplex zal worden beëindigd na ommekomst van de tien-jaarstermijn.
6.2
Het college heeft aangegeven dat de situatie gelegaliseerd kan worden. Mocht echter na tien jaar geen sprake zijn van een gelegaliseerd volkstuinencomplex, dan zal er op worden toegezien dat de situatie wordt beëindigd.
6.2
De rechtbank overweegt onder verwijzing naar de uitspraak van de AbRS van 29 november 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:3276) dat voor de toepasbaarheid van artikel 4, aanhef en onder 11, van bijlage II bij het Bor uitsluitend is vereist dat het feitelijk mogelijk en aannemelijk moet zijn dat de vergunde activiteit zonder onomkeerbare gevolgen kan worden beëindigd.
In de Beleidsregels is in artikel 3.3, onderdeel 11 onder 1 verder bepaald dat het tijdelijke gebruik voldoende moet zijn gemotiveerd. Dat betekent dat het op basis van objectieve gegevens aannemelijk is te maken dat de activiteit kan en zal worden beëindigd aan het einde van de termijn zonder onomkeerbare gevolgen. Dit vereiste in de Beleidsregels is strikter geformuleerd dan artikel 4, aanhef en onder 11, van bijlage II bij het Bor.
De rechtbank overweegt dat de gemachtigde van het college ter zitting heeft toegelicht dat het college het voornemen heeft om de situatie ter plaatse te legaliseren door middel van een herziening van het bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan zou in werking moeten treden tegelijkertijd met de inwerkingtreding van de nieuwe Omgevingswet op 1 juli 2022.
Mocht de herziening van het bestemmingsplan evenwel geen doorgang vinden, dan bestaat er naar het oordeel van de rechtbank geen aanleiding om aan te nemen dat het college niet zal handhaven na ommekomst van de tien jaarstermijn, als vergunninghouders het gebruik dan niet zouden beëindigen. Daartoe wordt overwogen dat de gemachtigde van het college ter zitting heeft toegelicht dat het perceel de aandacht van het college heeft en dat het perceel eenmaal in de twee weken door een opsporingsambtenaar wordt bezocht.
Aan vereiste van artikel 3.3, onderdeel 11 van de Beleidsregels dat aannemelijk is dat activiteit zonder onomkeerbare gevolgen zal worden beëindigd na de termijn van tien jaar is hiermee voldaan.
Goede ruimtelijke ordening
7.1
Eiser stelt dat geen sprake is van een goede ruimtelijke ordening als omschreven in artikel 2.12, eerste lid, van de Wabo. De ingediende ruimtelijke motivering is niet afkomstig van een op het gebied van ruimtelijke ordening deskundig te achten adviesbureau, maar is door de aanvragers van de omgevingsvergunning zelf opgesteld. De omliggende percelen worden volgens eiser onevenredig aangetast door onder meer rondslingerend afval afkomstig van de volkstuinen. Eiser ondervindt daarnaast geluidsoverlast. Het college heeft de belangen van de omwonenden in onvoldoende mate meegewogen.
7.2
Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat afwijken van het bestemmings-plan kan, mits dit niet tot een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken leidt. De Beleidsregels geven een aantal specifieke aandachtspunten voor de beoordeling van de vraag of de ruimtelijke kwaliteit gewaarborgd is. Dit is echter geen uitputtende lijst. Uit de primaire besluiten blijkt dat aan alle criteria genoemd in de Beleidsregels is voldaan. De vergunninghouders hebben bij de aanvragen een toelichting overgelegd, waarin zij ingaan op de ruimtelijke aspecten van hun aanvragen.
Uit de door de vergunninghouders gegeven onderbouwingen en de aanvulling van de onderbouwing bij de besluiten blijkt dat het wijzigen van het gebruik van de gronden als volkstuinen volledig op eigen terrein wordt gerealiseerd. Er vindt volgens het college geen afbreuk plaats van de gebruiksmogelijkheden van de omliggende percelen. De volkstuinen liggen aan een doodlopende weg in verkeersluwe straat net buiten de bebouwde kom waar voldoende parkeergelegenheid is. De verkeersveiligheid wordt hierdoor niet aangetast. Daarnaast verandert het straat- en bebouwingsbeeld niet omdat de volkstuinen niet veranderen ten opzichte van de voorafgaande situatie en het beeld niet veel anders zal zijn dan wanneer de gronden als landbouwgrond worden gebruikt. Volgens het college blijkt onvoldoende dat de door eiser ervaren overlast - geluidshinder, rondslingerend afval, verkeersoverlast - dient te worden aangemerkt als onevenredig.
De gemachtigde van het college heeft ter zitting benadrukt dat de volkstuinen een sociaal-maatschappelijke rol dienen binnen de gemeente.
7.3
Naar het oordeel van de rechtbank mocht het college de ruimtelijke motivering van de aanvragers gebruiken bij de beoordeling van de aanvragen. Daarvoor is in dit geval niet noodzakelijk dat de motivering afkomstig is van een adviesbureau. Er is geen sprake van afwijken op grond van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3, van de Wabo. Het college heeft vervolgens een eigen afweging gemaakt, die de rechtbank niet onredelijk voorkomt. Daarbij heeft het college in aanmerking kunnen nemen dat de locatie van het volkstuinencomplex - aan de rand van het dorp, aan een verkeersluwe straat net buiten de bebouwde kom - een, uit ruimtelijk oogpunt, geschikte locatie is. Het verschil in ruimtelijke uitstraling tussen een toegestaan agrarisch bouwvlak en het volkstuinencomplex is niet zodanig groot dat het volkstuinencomplex in strijd met de goede ruimtelijke ordening zou zijn.
Dat sprake zou zijn van een onevenredige aantasting van eisers woon- en leefklimaat is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende onderbouwd. Niet aannemelijk is dat het gebruik van de percelen als volkstuinencomplex naar haar aard zodanige overlast met zich brengt dat het woon- en leefklimaat van de omliggende percelen te veel wordt aangetast. De mogelijkheid dat gebruikers van het complex soms luid praten/schreeuwen is daartoe op zich onvoldoende. Bovendien heeft het college toegelicht dat wordt gecontroleerd op eventuele overlast. Zo is naar aanleiding van klachten van eiser over rondslingerend plastic een controle uitgevoerd. Verder is aangegeven dat eenmaal per twee weken een opsporingsambtenaar het perceel bezoekt.
Het college heeft de sociaal-maatschappelijke belangen bij het behoud van een volkstuinencomplex zwaarder kunnen laten wegen dan de belangen van eiser bij een ongestoord woon- en leefklimaat.
Conclusie
8. Het college heeft in redelijkheid de omgevingsvergunningen voor de activiteit afwijken van het bestemmingsplan kunnen verlenen. Dat betekent dat de beroepen ongegrond zijn. Er is geen reden voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.M.J. Kok, rechter, in aanwezigheid van mr. E.A. Vermunt, griffier, op 29 juli 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid de uitspraak te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Bijlage – wettelijk kader

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)
Artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo bepaalt dat het is verboden om zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan (…).
Artikel 2.7, eerste lid, van de Wabo bepaalt dat onverminderd het bepaalde in de artikelen 2.10, tweede lid, en 2.11, tweede lid, de aanvrager van een omgevingsvergunning er zorg voor draagt dat de aanvraag betrekking heeft op alle onlosmakelijke activiteiten binnen het betrokken project. In afwijking van de eerste volzin en onverminderd artikel 2.5 kan, indien één van die onlosmakelijke activiteiten een activiteit is als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, voor die activiteit voorafgaand aan en los van de overige onlosmakelijke activiteiten een aanvraag om een omgevingsvergunning worden ingediend.
Artikel 2.12, eerste lid, onder a, van de Wabo bepaalt dat voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, de omgevingsvergunning slechts kan worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening:
1. met toepassing van de in het bestemmingsplan of de beheersverordening opgenomen regels inzake afwijking;
2. in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen, of
3. in overige gevallen, indien de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat.
Besluit omgevingsrecht (Bor)
Artikel 4, aanhef en onder 11, van bijlage II bij het Bor luidt als volgt:
Voor verlening van een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de wet waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de wet van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, komen in aanmerking ander gebruik van gronden of bouwwerken dan bedoeld in de onderdelen 1 tot en met 10, voor een termijn van ten hoogste tien jaar.
Beleidsregels planologische afwijkingsmogelijkheden gemeente Sluis (de Beleidsregels)
Artikel 3.3, onderdeel 11, van de Beleidsregels bepaalt dat afwijking van het bestemmingsplan mogelijk is voor het ander gebruik van gronden of bouwweken dan bedoeld in de onderdelen 1 tot en met 10, voor een termijn van ten hoogste 10 jaar. Per geval wordt bekeken of aan deze mogelijkheid toepassing wordt gegeven. Indien medewerking wordt verleend dient de aanvrager duidelijk te motiveren hoelang de tijdelijkheid gaat duren. Dit om te voorkomen dat standaard een tijdelijk ander gebruik ontstaat voor de duur van ten hoogste tien jaar. Het centrale uitgangspunt is dat de activiteit niet mag leiden tot onevenredige hinder voor de omgeving. Aan deze afwijking wordt medewerking verleend indien aan de algemene regels wordt voldaan met dien verstande dat:
Het tijdelijke gebruik voldoende gemotiveerd moet zijn. Dit betekent dat het op basis van objectieve gegevens aannemelijk is te maken dat de activiteit kan en zal worden beëindigd aan het einde van de termijn zonder onomkeerbare gevolgen;
De vergunde termijn voor de omgevingsvergunning mag verlengd worden of opnieuw mag worden verleend. De totale tijdsduur van 10 jaar mag echter niet worden overschreden.
Tijdelijk gebruik t.b.v. detailhandel is niet mogelijk gezien het belang van de concentratie van detailhandel in centrum- en kernwinkelgebieden voor het collectieve functioneren ervan.
Aan deze afwijking wordt meegewerkt indien aan de algemene regels (artikel 3.1) wordt voldaan en de overwegingen om af te wijken zorgvuldig zijn onderbouwd.
In artikel 3.1 van de Beleidsregels is aangegeven dat de volgende voorwaarden gelden voor alle gevallen:
Bestaand ruimtelijk beleid (…)
Anticiperen nieuw bestemmingsplan (…)
Waarborging ruimtelijke kwaliteit (…)
Afweging individueel en algemeen belang (…)
Rechtszekerheid en rechtsgelijkheid (…)
Economische uitvoerbaarheid- planschade.