ECLI:NL:RBZWB:2021:3904

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
29 juli 2021
Publicatiedatum
30 juli 2021
Zaaknummer
AWB- 20_6962
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking bijstandsuitkering wegens schending van de inlichtingenplicht

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 29 juli 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een bijstandsontvanger, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg. Eiseres had een bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet, maar het college heeft deze uitkering per 1 september 2019 ingetrokken. Dit besluit was gebaseerd op de stelling dat eiseres haar inlichtingenplicht had geschonden door haar inkomsten uit arbeid niet tijdig te melden. Eiseres had eerder bezwaar gemaakt tegen een besluit van 23 mei 2019, waarbij haar recht op bijstandsuitkering was ingetrokken, maar dit bezwaar was gegrond verklaard. Echter, de rechtbank oordeelde dat eiseres ook na de herstelde uitkering verplicht was om haar inkomsten te melden, vooral omdat er een nieuwe bijstandsaanvraag aanhangig was. Tijdens de zitting op 19 juli 2021 was eiseres niet verschenen, maar het college was vertegenwoordigd. De rechtbank concludeerde dat eiseres niet aan haar meldplicht had voldaan en dat het college terecht de uitkering had ingetrokken. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/6962 PW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 juli 2021 in de zaak tussen

[naam eiseres] , te [plaatsnaam] , eiseres

gemachtigde: mr. A. Kurt-Gecoglu,
en

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg, verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 30 januari 2020 (primair besluit) heeft het college het recht op uitkering van eiseres ingetrokken, aangekondigd dat de teveel verstrekte bijstandsuitkering van haar wordt teruggevorderd en aangekondigd dat zij voornemens is om eiseres een boete op te leggen.
In het besluit van 30 april 2020 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit niet-ontvankelijk verklaard voor zover het is gericht tegen het voornemen om een boete op te leggen en ongegrond verklaard voor zover het is gericht tegen de intrekking en terugvordering van haar bijstandsuitkering.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 19 juli 2021. Eiseres en haar gemachtigde zijn, met voorafgaand bericht, niet verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam vertegenwoordiger] .

Overwegingen

1.
Feiten
Eiseres ontving sinds 29 november 2018 een bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet naar de norm alleenstaande.
Bij besluit van 23 mei 2019 heeft het college het recht op uitkering van eiseres ingetrokken per 10 mei 2019. Tegen dit besluit heeft eiseres bezwaar gemaakt. Dit bezwaar is bij besluit van 31 oktober 2019 gegrond verklaard, waardoor het recht op uitkering van eiseres per 10 mei 2019 is hersteld.
Vanaf 22 juli 2019 is eiseres werkzaam via [naam uitzendbureau] uitzendbureau.
Bij het primaire besluit heeft het college het recht op uitkering van eiseres ingetrokken per 1 september 2019. Volgens het college heeft eiseres de op haar rustende inlichtingenplicht geschonden doordat zij de door haar ontvangen inkomsten niet aan het college heeft opgegeven. Daarnaast is aangekondigd dat de over de periode van 1 juli 2019 tot en met 31 oktober 2019 in verband met inkomsten teveel ontvangen bijstandsuitkering van eiseres zal worden teruggevorderd. Tot slot heeft het college gemeld voornemens te zijn eiseres een boete op te leggen.
Tegen dit besluit heeft eiseres bezwaar gemaakt. Daarbij heeft zij aangegeven dat haar bezwaar is gericht tegen de schending van de inlichtingenplicht en de (voorgenomen) boete.
Bij het bestreden besluit is het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit niet-ontvankelijk verklaard voor zover het is gericht tegen het voornemen om een boete op te leggen, omdat dit geen besluit is en ongegrond verklaard voor zover het is gericht tegen de intrekking van haar bijstandsuitkering.
2.
Bestreden besluit
Bij het bestreden besluit heeft het college overwogen dat het voornemen om een boete op te leggen geen besluit is, zodat het bezwaar daartegen niet-ontvankelijk is. Verder is het college van mening dat, nu eiseres niet uit eigen beweging door haar genoten inkomsten heeft opgegeven, zij de inlichtingenplicht heeft geschonden. Eiseres heeft weliswaar een bemiddelingsovereenkomst ingeleverd, maar geen plaatsingsovereenkomst. Het kon daardoor voor het college niet duidelijk zijn dat zij inkomsten genoot. Bovendien heeft eiseres deze inkomsten en de hoogte daarvan niet doorgegeven, wat ook door haar wordt erkend. Tijdens de hoorzitting heeft eiseres verklaard dat haar niet duidelijk was dat zij de inkomsten moest doorgeven, maar het college stelt dat zij dit redelijkerwijs had kunnen en moeten weten. Het had haar duidelijk moeten zijn dat haar inkomsten op invloed zijn op haar bijstandsuitkering.
3.
Beroepsgronden
Eiseres voert aan dat zij voldoende signalen heeft gegeven aan het college waaruit het voor het college duidelijk kon zijn dat zij inkomsten uit arbeid genoot. Haar wordt dan ook ten onrechte tegengeworpen dat zij de inlichtingenplicht heeft geschonden. Er is een verband met de eerdere bezwaarprocedure die eiseres heeft gevoerd, inzake de intrekking van haar recht op bijstand bij besluit van 23 mei 2019. Eiseres heeft in de contacten die zij daarna had met haar casemanager duidelijk aangegeven dat zij werkte. Van eiseres kon in redelijkheid niet verwacht worden om iedere maand de hoogte van het inkomsten dat zij genereerde aan het college door te geven. Eiseres is van mening dat zolang er sprake is van een situatie waarin het recht op uitkering is beëindigd, niet gesteld kan worden dat op die persoon nog de inlichtingenplicht rust.
4.
Wettelijk kader
Op grond van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) wordt onder een besluit verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.
Artikel 11, eerste lid, van de Participatiewet bepaalt dat iedere in Nederland woonachtige Nederlander die hier te lande in zodanige omstandigheden verkeert of dreigt te geraken dat hij niet over de middelen beschikt om in de noodzakelijke kosten van bestaan te voorzien, recht heeft op bijstand van overheidswege.
Artikel 17, eerste lid, van de Participatiewet bepaalt dat de belanghebbende aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling doet van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand.
Artikel 54, derde lid, van de Participatiewet bepaalt dat het college een besluit tot toekenning van bijstand herziet dan wel intrekt, indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand.
5.
Beoordeling
5.1
Voornemen boete
De rechtbank stelt vast dat het beroep van eiseres zich niet richt tegen de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar tegen het voornemen om een boete op te leggen, zodat dit geen nadere bespreking behoeft. Ter zitting is overigens gebleken dat aan eiseres geen boete is opgelegd, noch zal worden opgelegd.
5.2
Terugvordering
Ambtshalve wordt vastgesteld dat in het primaire besluit geen terugvorderingsbesluit is genomen, doch enkel wordt aangekondigd dat bij afzonderlijk besluit tot terugvordering van teveel verstrekte uitkering zal worden overgegaan. Het college heeft dit desgevraagd ter zitting bevestigd. Nu eiseres echter ter zake geen afzonderlijke gronden heeft aangevoerd in bezwaar en beroep, valt dit buiten de omvang van het geding.
5.3
Intrekking
Het geschil beperkt zich tot de vraag of het college terecht per 1 september 2019 tot intrekking van de bijstandsuitkering van eiseres is overgegaan wegens schending van de inlichtingenplicht. De door de rechtbank te beoordelen periode loopt van 1 september 2019, de datum met ingang waarvan het recht op bijstand is ingetrokken, tot en met 30 januari 2020, de datum van het primaire besluit.
Niet in geschil is dat eiseres over de periode in geding teveel bijstandsuitkering heeft ontvangen wegens inkomsten uit arbeid. Wel is in geschil of er sprake is van schending van de inlichtingenplicht doordat eiseres deze inkomsten niet uit eigen beweging bij het college heeft gemeld.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres, ondanks het feit dat geen boete is of zal worden opgelegd, procesbelang bij de bespreking van de vraag of het college terecht de schending van de inlichtingenplicht ten grondslag heeft gelegd aan het intrekkingsbesluit, omdat deze grondslag ook gevolgen kan hebben voor het (aangekondigde) terugvorderingsbesluit.
Onder verwijzing naar de uitspraak van 20 augustus 2003 van de Centrale Raad van Beroep (CRvB, ECLI:NL:CRVB:2003:AJ6875) overweegt de rechtbank dat ook op het moment dat eiseres geen uitkering (meer) ontving van het college de inlichtingenplicht nog wel op haar rustte. Eiseres heeft immers bezwaar gemaakt tegen het besluit van 23 mei 2019 tot intrekking van haar uitkering per 10 mei 2019, waarmee zij beoogde dat haar uitkering ongewijzigd werd voortgezet vanaf 10 mei 2019. Ook heeft zij op 1 juli 2019 opnieuw een bijstandsaanvraag gedaan.
Terecht stelt verweerder zich dan ook op het standpunt dat eiseres in het kader van de inlichtingenplicht van artikel 17, eerste lid, van de Participatiewet de door haar vanaf 1 juli 2019 ontvangen inkomsten aan het college diende op te geven, nu er een bezwaarprocedure aanhangig was en tevens een nieuwe bijstandsaanvraag was ingediend.
Op basis van de gedingstukken stelt de rechtbank vast dat eiseres niet aan deze plicht heeft voldaan. Weliswaar heeft zij tijdens een gesprek met een casemanager van het college in het kader van een nieuwe aanvraag voor een bijstandsuitkering gemeld dat zij per 22 juli 2019 werk had gevonden, maar de rechtbank is niet gebleken dat eiseres vervolgens ook heeft gemeld welke inkomsten zij met dit werk heeft gegenereerd. Tijdens de hoorzitting in de bezwaarfase is ook erkend dat eiseres het college enkel heeft gemeld dat zij zou gaan werken, maar dat zij vervolgens heeft nagelaten om de door haar uit dat werk ontvangen inkomsten door te geven. De grond dat eiseres niet wist dat zij, nadat zij had gemeld dat zij een baan had gevonden, vervolgens ook haar inkomsten op moest geven, slaagt niet. Het had voor eiseres duidelijk moeten zijn dat haar inkomsten van invloed konden zijn op haar recht op bijstand en dat zij deze aldus uit eigen beweging had moeten melden bij het college.
De rechtbank komt tot de conclusie dat het college zich op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat er sprake is van schending van de inlichtingenplicht en is dan ook terecht tot intrekking van het recht op uitkering per 1 september 2019 overgegaan.
6. Op grond van het vorenstaande is het beroep ongegrond.
7. Er is geen reden voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.M. Schotanus, rechter, in aanwezigheid van
mr. S. Constant, griffier, op 29 juli 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid deze uitspraak mede te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.