In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen het besluit van het UWV, dat zijn Ziektewet-uitkering per 21 januari 2020 heeft beëindigd. Eiser, die als kastenmaker/timmerman werkte, was sinds 20 juli 2018 arbeidsongeschikt door mentale klachten. Het UWV had hem een ZW-uitkering toegekend, maar na een eerstejaarsbeoordeling werd deze beëindigd. Eiser heeft bezwaar gemaakt, maar het UWV verklaarde dit ongegrond. De rechtbank heeft op 4 mei 2021 een zitting gehouden, waar eiser werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, mr. A.P.E. de Brouwer, en het UWV door mr. M. Reitsma.
De rechtbank heeft de medische beoordeling van het UWV getoetst, waarbij werd gekeken naar de beperkingen van eiser als gevolg van zijn antisociale persoonlijkheidsstoornis en alcoholmisbruik. De rechtbank concludeert dat het UWV zorgvuldig heeft gehandeld en dat de medische rapportages voldoende onderbouwd zijn. Eiser heeft aangevoerd dat zijn diagnoses niet zijn meegenomen in de beoordeling, maar de rechtbank oordeelt dat de verzekeringsartsen op de hoogte waren van zijn klachten en dat de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) adequaat is opgesteld.
De rechtbank heeft ook de geschiktheid van de door het UWV geduide functies beoordeeld. Eiser stelde dat hij niet in staat was om te werken in de voorgestelde functies, maar de rechtbank oordeelt dat deze functies medisch gezien passend zijn. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, omdat eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt is, wat betekent dat hij geen recht heeft op een ZW-uitkering. De uitspraak is gedaan door mr. C.E.M. Marsé op 27 juli 2021.