ECLI:NL:RBZWB:2021:3877

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
27 juli 2021
Publicatiedatum
30 juli 2021
Zaaknummer
AWB- 20_7399
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering na medische beoordeling en geschiktheid voor functies

Op 27 juli 2021 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen een eiser en het UWV, waarbij de eiser beroep heeft ingesteld tegen de weigering van een WIA-uitkering. De eiser, die eerder als operator assembly werkte, was sinds 20 november 2017 uitgevallen door rugklachten. Het UWV had op 21 november 2019 geweigerd om een WIA-uitkering toe te kennen, wat de eiser in bezwaar had aangevochten. Tijdens de zitting op 4 mei 2021 was de eiser niet aanwezig, maar het UWV werd vertegenwoordigd door een gemachtigde. De rechtbank heeft de medische beoordeling van het UWV onderzocht, waarbij werd gekeken naar de beperkingen van de eiser en de geschiktheid voor bepaalde functies. De rechtbank concludeerde dat de medische beoordeling zorgvuldig was uitgevoerd en dat de eiser niet voldoende bewijs had geleverd om aan te tonen dat zijn beperkingen in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) waren onderschat. De rechtbank oordeelde dat de functies die het UWV had geselecteerd, passend waren voor de eiser, en dat de mate van arbeidsongeschiktheid van 26,05% correct was vastgesteld. Aangezien de eiser niet voldeed aan de vereiste 35% arbeidsongeschiktheid voor een WIA-uitkering, verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 27 juli 2021.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/7399 WIA

uitspraak van 27 juli 2021 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam] , eiser,

gemachtigde: mr. I. van Barneveld,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Breda), verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 10 juni 2020 (bestreden besluit) van het UWV inzake de weigering een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toe te kennen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 4 mei 2021. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met voorafgaand bericht, niet verschenen. Het UWV heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.S. van Zaane.
De uitspraaktermijn is met zes weken verlengd.

Overwegingen

1.
Feiten
Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Eiser is werkzaam geweest als operator assembly bij [naam B.V.] B.V. voor gemiddeld 38,43 uur per week. Voor dat werk is hij op 20 november 2017 uitgevallen vanwege rugklachten.
Bij besluit van 21 november 2019 (primair besluit) heeft het UWV geweigerd per 18 november 2019 aan eiser een WIA-uitkering toe te kennen. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
Bij het bestreden besluit is het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
2.
Omvang geschil
In geschil is of het UWV terecht de WIA-uitkering heeft geweigerd per 18 november 2019.
3.
Wettelijk kader
In artikel 4, eerste lid, van de Wet WIA is bepaald dat volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
Volgens artikel 5 van de Wet WIA is gedeeltelijk arbeidsgeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Dit betekent dat pas recht op uitkering bestaat bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer.
Van belang is dan ook:
- of eiser medische beperkingen heeft en
- of hij daardoor geheel of gedeeltelijk niet meer in staat is met arbeid inkomsten te verwerven.
4.
Medische beoordeling
Het bestreden besluit, voor zover dit ziet op de medische beoordeling, is gebaseerd op rapportages van een verzekeringsarts en een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) van het UWV.
4.1
De verzekeringsarts heeft eiser gezien op het spreekuur en het dossier bestudeerd. Hij heeft op 29 oktober 2019 gerapporteerd dat eiser al langere tijd kampt met rugklachten. Eiser heeft in 2014 een hernia-operatie ondergaan. Daarna kon hij zijn werk hervatten, maar hij is op 20 november 2017 weer uitgevallen met rugklachten. Hij heeft pijnmedicatie vanwege die rugklachten en de uitstralende stekende pijn in het linkerbeen. Hij heeft moeite met lang staan, trappenlopen en buigen. Daarna kreeg hij ook last van zijn rechterschouder met uitstralende pijn in boven- en onderarm tot in de pink, ring- en middelvinger. Hierdoor is de kracht minder. Eiser laat dingen uit zijn handen vallen en heeft moeite met heffen. Vanwege zorgen om zijn baan heeft hij depressieve klachten gekregen.
De beperkingen in persoonlijk en sociaal functioneren en de belastbaarheid van eiser zijn neergelegd in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 29 oktober 2019.
De verzekeringsarts b&b heeft in zijn rapport van 21 april 2020 geconcludeerd dat er geen redenen zijn om af te wijken van het oordeel van de primaire verzekeringsarts.
4.2
Eiser heeft tegen het medisch oordeel van het UWV aangevoerd dat er in de FML onvoldoende rekening is gehouden met zijn rugklachten en de beperkingen die hij ten gevolge daarvan ondervindt. Eiser kampt met rugklachten, met uitstraling naar het linkerbeen. Volgens de door Achmea ingeschakelde medisch adviseur is sprake van een status na tweemaal een hernia operatie L4-5 en is sprake van een versleten tussenwervelschijf. Langdurig zitten is een te grote belasting voor de rug. Zitten tijdens het werk is door de verzekeringsarts als ‘licht beperkt’ aangemerkt, maar dit moet ‘beperkt’ zijn. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft eiser op 12 maart 2021 een rapport van orthopedisch chirurg [naam chirurg] van 1 december 2020 overgelegd.
4.3
De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Uit de rapportages van de verzekeringsartsen blijkt dat zij op de hoogte waren van de door eiser gestelde klachten, waaronder zijn rugklachten, met uitstraling naar het linkerbeen. Bij de opstelling van de FML is met het geobjectiveerde deel van de klachten rekening gehouden.
De informatie die eiser in beroep heeft overgelegd geeft de rechtbank geen aanleiding te twijfelen aan de belastbaarheid die de verzekeringsartsen hebben aangenomen. Daarbij is in aanmerking genomen dat de orthopedisch chirurg eiser heeft onderzocht en daarbij geen objectiveerbare afwijkingen heeft kunnen vaststellen. De discopathie L5-S1 mag als een normale bevinding worden beschouwd gezien ook de leeftijd van eiser en is geen verklaring voor de persisterende klachten van de lage rug. Ook is er geen lumbaal radiculair beeld meer aantoonbaar. Daarnaast zijn er geen relevante bewegingsbeperkingen gevonden bij lichamelijk onderzoek van de rechterschouder of arm. Hoewel het aannemelijk is dat eiser sinds enkele jaren kampt met pijnklachten in de rug, aangezien dit niet ongebruikelijk is bij patiënten die een hernia-operatie hebben ondergaan, zijn hier geen objectieve beperkingen voor aan te wijzen. De rechtbank is van oordeel dat deze medische informatie niet leidt tot het aannemen van ernstigere beperkingen.
Nu niet is gebleken dat de beperkingen van eiser in de FML van 29 oktober 2019 zijn onderschat, gaat de rechtbank voor de verdere beoordeling uit van de belastbaarheid die is neergelegd in die FML.
5.
Geschiktheid voor de functies
5.1
Een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep (arbeidsdeskundige b&b) van het UWV heeft, rekening houdend met de vastgestelde FML de volgende functies ten grondslag gelegd aan de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid: printmonteur conventioneel (Sbc-code 111180), medewerker handsolderen (Sbc-code 267051) en medewerker confectie-atelier (Sbc-code 272042). De arbeidsdeskundige b&b wijkt hiermee af van de beoordeling door de primaire arbeidsdeskundige, omdat eiser niet beschikt over de basisvaardigheden van de eerder geduide functies medior soldering operator (schriftelijke taalbeheersing Engelse taal) en telefonisch verkoper (MBO-niveau 1).
5.2
Eiser heeft aangevoerd dat deze functies ten onrechte geschikt worden geacht, omdat in deze functies overwegend wordt gezeten en dat gaat de belastbaarheid ten aanzien van zijn rugklachten te boven.
5.3
De rechtbank ziet geen reden om te oordelen dat de voor eiser geselecteerde functies in medisch opzicht niet passend zijn. De rechtbank verwijst naar de rapportage van de arbeidsdeskundige b&b van 5 juni 2020. Daarin is inzichtelijk gemotiveerd dat, uitgaande van de vastgestelde beperkingen, eiser de werkzaamheden kan verrichten die verbonden zijn aan deze functies. Zijn standpunt dat hij niet in staat is de geduide functies te verrichten, vloeit voort uit zijn opvatting dat zijn medische beperkingen zijn onderschat. Zoals de rechtbank in overweging 4.3 heeft geconcludeerd is die opvatting niet juist.
De hiervoor genoemde functies mochten worden gebruikt voor de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid.
6.
Mate van arbeidsongeschiktheid
Op basis van de inkomsten die eiser met de geduide functies kan verdienen, heeft het UWV een berekening gemaakt die leidt tot een mate van arbeidsongeschiktheid van 26,05%. Omdat eiser tegen deze berekening geen gronden naar voren heeft gebracht, gaat de rechtbank uit van deze mate van arbeidsongeschiktheid.
Dit betekent dat het UWV terecht de mate van arbeidsongeschiktheid per 18 november 2019 heeft vastgesteld op 26,05%
.
Omdat pas recht bestaat op een WIA-uitkering bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer, heeft het UWV de WIA-uitkering terecht geweigerd per 18 november 2019.
Het beroep zal dan ook ongegrond worden verklaard.
7.
Proceskosten en griffierecht
Omdat het beroep ongegrond wordt verklaard is er geen reden om een proceskostenveroordeling uit te spreken. Ook bestaat geen aanleiding om te bepalen dat het griffierecht aan eiser moet worden vergoed.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.E.M. Marsé, rechter, in aanwezigheid van
mr. N. Graumans, griffier, op 27 juli 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.