4.3.2De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring voor het in de delictsomschrijving van artikel 420bis van het Wetboek van Strafrecht opgenomen bestanddeel 'afkomstig uit enig misdrijf' niet is vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat het contante geld en de door verdachte aangekochte Mercedes C180 (deels) afkomstig zijn uit een concreet aangeduid misdrijf. Wel is voor een bewezenverklaring ter zake van dit wetsartikel vereist dat vaststaat dat de voorwerpen afkomstig zijn uit enig misdrijf.
Dat voorwerpen 'afkomstig zijn uit enig misdrijf' kan – indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen met een bepaald misdrijf – niettemin bewezen worden geacht indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat die voorwerpen uit enig misdrijf afkomstig zijn. Het is daarbij aan het Openbaar Ministerie bewijs aan te dragen van dergelijke feiten en omstandigheden. Indien de door het Openbaar Ministerie aangedragen feiten en omstandigheden een vermoeden rechtvaardigen dat het niet anders kan zijn dan dat de voorwerpen uit enig misdrijf afkomstig zijn, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft dat de voorwerpen niet van misdrijf afkomstig zijn. De omstandigheid dat zo een verklaring van de verdachte mag worden verlangd, houdt niet in dat het aan de verdachte is om aannemelijk te maken dat de voorwerpen niet van misdrijf afkomstig zijn.
Indien de verdachte voormelde verklaring geeft, ligt het op de weg van het Openbaar Ministerie nader onderzoek te doen naar die verklaring. De rechter zal dan mede op basis van de resultaten van dat onderzoek moeten beoordelen of ondanks de verklaring van de verdachte het witwassen bewezen kan worden op de grond dat (het niet anders kan zijn dan dat) de voorwerpen uit enig misdrijf afkomstig zijn. Indien een dergelijke verklaring uitblijft, mag de rechter die omstandigheid betrekken in zijn overwegingen omtrent het bewijs.
Uit het dossier komt naar het oordeel van de rechtbank geen direct bewijs voor brondelicten naar voren. Daarom zal het hierboven omschreven toetsingskader gebruikt worden als uitgangspunt bij de beoordeling.
Het vermoeden van witwassen en het ontbreken van een deugdelijke verklaring
Bij de doorzoeking van de woning van verdachte op 15 oktober 2019 werden grote contante geldbedragen inbeslaggenomen. In een krat in de garage werd een plastic tas aangetroffen met daarin € 13.340,=, in een papieren zak een bedrag van € 5.935,= en in een dressoir in de woonkamer werd € 1.150,= aangetroffen. Daarnaast werd onder verdachte een personenauto Mercedes Benz C180 inbeslaggenomen die deels met contant geld, een bedrag van € 22.000,00, door verdachte bleek te zijn betaald. Beoordeeld moet worden of deze contante geldbedragen en het contante geld waarmee de Mercedes Benz 180 werd betaald, van misdrijf afkomstig waren.
De plaatsen waar het contante geld werd aangetroffen (in een krat in de garage en in een dressoir en niet in de in de woning aanwezige kluis) en de manier waarop het werd aangetroffen (kleine coupures gebundeld in een plastic zak en in een papieren zak), het gegeven dat verdachte antecedenten heeft met betrekking tot de handel in soft-drugs, het telefoongesprek tijdens de doorzoeking waaruit kan worden afgeleid dat verdachte niet wil dat het contante geld in zijn woning door de politie werd gevonden en tot slot het in de woning van verdachte aangetroffen notitieblaadje met daarop aantekeningen van hoeveelheden en bedragen, zijn omstandigheden die van dien aard zijn dat het vermoeden gerechtvaardigd is dat de geldbedragen die verdachte voorhanden had en het geld waarmee de Mercedes Benz C180 contant werd betaald, uit misdrijf afkomstig waren. Dit betekent dat van verdachte mag worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van die contante gelden. Bij de beoordeling van deze verklaring spelen de omstandigheden waaronder en het moment en de wijze waarop deze tot stand is gekomen mede een rol. Zo kan het van belang zijn of de verdachte van meet af aan een tegenwicht tegen de verdenking heeft geboden of dat hij eerst in een laat stadium van het onderzoek is gaan verklaren op een wijze die aan de hiervoor genoemde vereisten voldoet.
In zijn eerste verhoor bij de politie heeft verdachte verklaard dat het geld is verdiend met zijn handel in antiek en woonaccessoires. Hij heeft verklaard dat hij goederen koopt en verkoopt via [naam website 1] en [naam website 2] . Van die handel en van zijn verdiende contante geld hield hij een kasboek bij. Voorts heeft hij verklaard dat het in de garage aangetroffen geldbedrag kasgeld van zijn bedrijf was. Het bedrag van € 1.150,= was geld dat hij meenam als hij naar particulieren ging om goederen te kopen en ook dat geld was afkomstig van de handel. Daarnaast heeft verdachte, zo heeft hij verklaard, nog € 3.000,= van zijn vader gekregen en heeft hij nog antiek en geld geërfd van zijn moeder die in 2014 was overleden. Verdachte heeft ter onderbouwing van zijn verklaring onder meer zijn kasboek, bankafschriften en belastingaangiftes aangeleverd.
Het Openbaar Ministerie heeft onderzoek gedaan naar de handel van verdachte in antiek en woonaccessoires en naar de financiële situatie van verdachte. Uit dat onderzoek is vast komen te staan dat de winst uit de onderneming van verdachte beperkt is geweest en dat verdachte na 2014 volgens de gegevens van de fiscus geen schenkingen, erfenissen en nalatenschappen heeft ontvangen.
Uit een analyse van de bankgegevens van de zakelijke rekening van [bedrijfsnaam] , het bedrijf van verdachte, en de privérekening van verdachte blijkt niet van uitgaven voor aankopen van antiek of woonaccessoires en slechts van 3 inkomsten uit verkopen. Ook kan de aanwezigheid van het contante geld niet worden verklaard door contante geldopnames van deze bankrekeningen of die van het bedrijf van zijn vriendin. Uit het onderzoek naar het [naam 1] van verdachte volgt dat in de periode van 1 januari 2018 tot en met 15 oktober 2019 er in de rubriek [naam 2] of in een andere categorie waaronder antieke voorwerpen of woonaccessoires zouden kunnen vallen, geen advertenties zijn geplaatst waarin artikelen te koop werden aangeboden. Naar het account op [naam website 2] heeft geen onderzoek kunnen plaatsvinden, omdat verdachte zijn accountnaam niet heeft opgegeven.
Uit het onderzoek wordt dan ook geconcludeerd dat op basis van de verklaring van verdachte, de gevorderde bankgegevens, de gevorderde marktplaatsgegevens en de door verdachte verstrekte administratie, de inkopen en de verkopen van verdachte niet kunnen worden geverifieerd. De verklaringen van verdachte over verkopen via [naam website 1] zijn aantoonbaar onjuist.
In het derde verhoor van verdachte wordt hij geconfronteerd met die aantoonbare onjuistheden in zijn eerste verklaring. Verdachte wordt ook geconfronteerd met de bevindingen van de politie die zijn gebleken uit het hiervoor genoemde onderzoek en de door hem overgelegde stukken. Verdachte wordt daarbij gewezen op onjuistheden in zijn verklaring en verdachte wordt erop gewezen dat hij steeds nalaat om gegevens te verstrekken die zijn verklaring over de herkomst van het geld kunnen onderbouwen. Verdachte heeft hierop geantwoord dat hij daar verder niet op kan reageren.
De rechtbank heeft voorts geconstateerd dat verdachte tijdens het onderzoek ter terechtzitting zijn eerder afgelegde verklaringen op punten weer heeft aangepast. Verdachte heeft onder andere verklaard dat hij wel een bedrijfsruimte had, namelijk dat hij een garagebox had gehuurd in Breda. Een bewijs van deze huur in de vorm van een huurovereenkomst kon hij echter niet leveren, omdat het een mondelinge overeenkomst betrof. Verder heeft hij verklaard dat hij geen spullen verkocht op [naam website 1] en dat hij op [naam website 2] eigenlijk helemaal niets deed. De handel in antiek en woonaccessoires ging voornamelijk via handelaren en van die handelaren ontving hij geen bonnen. De namen van die handelaren wilde verdachte niet noemen, omdat die handelaren dan geen zaken meer met hem wilden doen. Opmerkelijk is naar het oordeel van de rechtbank dat verdachte vervolgens heeft verklaard dat hij inmiddels een ander bedrijf is gestart in een totaal andere branche en de rechtbank is dan ook van oordeel dat het verdachte dan toch vrij staat om de namen van die handelaren te noemen omdat zijn bedrijfsvoering door het noemen van die namen niet langer wordt geschaad. Verdachte was echter niet bereid om namen te noemen.
Alles in samenhang en onderling verband bezien, in het bijzonder gezien de tegenstrijdigheden en onjuistheden in de verklaringen van verdachte, en in de aangetroffen (beperkte) administratie, is de rechtbank van oordeel dat verdachte een onvoldoende verifieerbare verklaring heeft gegeven voor de legale herkomst van de aangetroffen contante geldbedragen en de contante betaling die door verdachte is gedaan voor de aankoop van de Mercedes C180, waardoor een legale herkomst met voldoende mate van zekerheid is uit te sluiten. De rechtbank concludeert dat het niet anders kan dan dat de geldbedragen van misdrijf afkomstig zijn en dat verdachte dit wist. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het onder 1 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden.
Gezien de vondst van de ploertendoder en de bekennende verklaring van verdachte acht de rechtbank ook feit 2 wettig en overtuigend bewezen.