ECLI:NL:RBZWB:2021:3862

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
29 juli 2021
Publicatiedatum
29 juli 2021
Zaaknummer
AWB_ 21-2776 VV
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van uitkering op grond van de Participatiewet

Op 29 juli 2021 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoekster bezwaar maakte tegen een besluit van Orionis Walcheren. Dit besluit betrof de intrekking en terugvordering van haar bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet. Verzoekster had een bijstandsuitkering ontvangen, maar Orionis stelde dat zij vanaf 1 mei 2021 een gezamenlijke huishouding voerde met [gemachtigde 1], wat leidde tot de intrekking van haar uitkering. Tijdens de zitting op 26 juli 2021 heeft verzoekster aangevoerd dat er geen gezamenlijke huishouding was en dat zij niet op de hoogte was van de verplichting om dit te melden. Orionis had eerder aan [gemachtigde 1] een Tozo-uitkering naar de norm voor gehuwden toegekend, wat volgens Orionis een rechtsvermoeden van een gezamenlijke huishouding opriep.

De voorzieningenrechter oordeelde dat er voldoende aanwijzingen waren dat verzoekster en [gemachtigde 1] in de te beoordelen periode hun hoofdverblijf in dezelfde woning hadden. De voorzieningenrechter concludeerde dat verzoekster niet had aangetoond dat zij geen gezamenlijke huishouding voerde en dat zij de inlichtingenplicht had geschonden door haar gewijzigde leefsituatie niet te melden. Hierdoor had zij ten onrechte bijstandsuitkering ontvangen. De voorzieningenrechter wees het verzoek om een voorlopige voorziening af, omdat de intrekking van de bijstandsuitkering per 1 mei 2021 waarschijnlijk stand zou houden in een eventuele bodemprocedure. De uitspraak werd gedaan door mr. V.M. Schotanus, in aanwezigheid van mr. R.J. Tolner, griffier.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/2776 PW VV

uitspraak van 29 juli 2021 van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[naam verzoekster] , te [woonplaats] , verzoekster,

gemachtigden: [gemachtigde 1] en [gemachtigde 2] ,
en

het dagelijks bestuur van Orionis Walcheren (Orionis), verweerder.

Procesverloop

Verzoekster heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 24 juni 2021 (bestreden besluit) van Orionis over de intrekking en terugvordering van uitkering op grond van de Participatiewet. Zij heeft de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen.
Orionis heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Middelburg op 26 juli 2021. Verzoekster heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigden. Orionis heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam vertegenwoordiger] .

Overwegingen

1.
Feiten
Orionis heeft met een besluit van 7 mei 2020 aan [gemachtigde 1] (hierna: [gemachtigde 1] ) een uitkering op grond van de Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers (Tozo) naar de norm voor gehuwden toegekend over de periode van 1 maart 2020 tot 1 juni 2020, waarbij verzoekster als de partner van [gemachtigde 1] is aangemerkt. Later zijn verzoekster en [gemachtigde 1] op verschillende adressen gaan wonen.
Met een besluit van 6 januari 2021 heeft Orionis verzoekster vanaf 8 november 2020 een bijstandsuitkering naar de norm voor een alleenstaande toegekend.
Verzoekster heeft met een wijzigingsformulier aan Orionis laten weten dat zij vanaf 1 mei 2021 woont op het adres [adres] (uitkeringsadres).
Volgens de gegevens in de BRP woont [gemachtigde 1] vanaf 1 mei 2021 op hetzelfde adres.
Orionis heeft vervolgens verzoekster met een brief van 27 mei 2021 uitgenodigd voor een gesprek op 1 juni 2021, waarbij zij bankafschriften moest meenemen over periodes in 2020 en 2021.
Het gesprek is verzet naar 7 juni 2021. Aansluitend heeft een huisbezoek plaats gevonden aan de kamer van verzoekster en die van [gemachtigde 1] .
2.
Standpunt van Orionis
Orionis heeft het recht op bijstand vanaf 1 mei 2021 ingetrokken, omdat verzoekster vanaf die datum een gezamenlijke huishouding voert met [gemachtigde 1] . Volgens Orionis hebben verzoekster en [gemachtigde 1] hun hoofdverblijf in dezelfde woning. Orionis stelt zich primair op het standpunt dat, omdat in 2020 aan [gemachtigde 1] een Tozo-uitkering naar de norm voor gehuwden is toegekend in verband met het voeren van een gezamenlijke huishouding met verzoekster, op basis van artikel 3, vierde lid, aanhef en onder a, van de Participatiewet een gezamenlijke huishouding aanwezig wordt geacht. Subsidiair is tussen verzoekster en [gemachtigde 1] sprake van wederzijdse zorg en financiële verstrengeling.
Orionis heeft in het bestreden besluit overwogen dat verzoekster de inlichtingenplicht niet heeft geschonden. Tijdens de zitting bij de voorzieningenrechter heeft Orionis het standpunt ingenomen dat verzoekster aan Orionis had moeten laten weten dat zij per 1 mei 2021 met [gemachtigde 1] een gezamenlijke huishouding voert, en een enkele adreswijziging niet volstond.
Orionis heeft met het bestreden besluit de bijstandsuitkering die ten onrechte is verstrekt over de periode van 1 mei 2021 tot en met 31 mei 2021 teruggevorderd. Dit is € 1.075,44 netto.
3.
Standpunt van verzoekster
Verzoekster heeft aangevoerd dat zij geen gezamenlijke huishouding voert met [gemachtigde 1] . Zij hebben niet hetzelfde hoofdverblijf. Zij huren elk een eigen kamer in de woning aan de [adres] , op verschillende verdiepingen. Ook is het niet hun intentie om een gezamenlijke huishouding te voeren.
Er is bovendien geen sprake van wederzijdse zorg en financiële verstrengeling. Verder is het mogelijk dat verzoekster tijdens het huisbezoek de vragen niet heeft begrepen. Zij stemde weliswaar in met het Nederlands als voertaal, maar zij is deze taal niet of nauwelijks machtig. Ook voelde zij zich overvallen door het onaangekondigde huisbezoek.
Omdat geen sprake is van een gezamenlijke huishouding, betwist verzoekster dat zij de inlichtingenplicht heeft geschonden. Ook wist zij niet dat zij Orionis had moeten laten weten dat zij en [gemachtigde 1] naar hetzelfde adres verhuisden.
Verzoekster heeft de voorzieningenrechter gevraagd het bestreden besluit te schorsen.
4.
Onverwijlde spoed
Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen wanneer onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is het voldoende aannemelijk dat als het gaat om de intrekking van de bijstandsuitkering sprake is van onverwijlde spoed. Orionis heeft dit niet betwist.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat geen sprake is van onverwijlde spoed wat betreft de terugvordering, omdat verzoekster bij de invordering van het teruggevorderde bedrag wordt beschermd door de beslagvrije voet.
5.
Toetsingskader van de voorzieningenrechter
De voorzieningenrechter overweegt dat bij het nemen van een beslissing op een verzoek om voorlopige voorziening een voorlopig oordeel over de rechtmatigheid van het bestreden besluit een belangrijke rol speelt. Verder moet deze beslissing het resultaat zijn van een belangenafweging, waarbij moet worden bezien of uitvoering van het bestreden besluit voor verzoekster een onevenredig nadeel met zich zou brengen in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering van dat besluit te dienen belang.
Gelet op wat in overweging 4 is overwogen, zal de voorzieningenrechter alleen een oordeel geven over de intrekking van de bijstandsuitkering. Dat oordeel is een voorlopig oordeel en bindt de rechtbank in een (eventuele) bodemprocedure niet.
6.
Wetgeving die van toepassing is
Artikel 3, tweede lid, aanhef en onder a, van de Participatiewet bepaalt dat in deze wet en de daarop berustende bepalingen als gehuwd of als echtgenoot mede wordt aangemerkt de ongehuwde die met een ander een gezamenlijke huishouding voert, tenzij het betreft een aanverwant in de eerste graad, een bloedverwant in de eerste graad of een bloedverwant in de tweede graad indien er bij één van de bloedverwanten in de tweede graad sprake is van zorgbehoefte;
In het vierde lid, aanhef en onder a, is bepaald dat een gezamenlijke huishouding in ieder geval aanwezig wordt geacht indien de belanghebbenden hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning en zij met elkaar gehuwd zijn geweest of in de periode van twee jaar voorafgaande aan de aanvraag van bijstand voor de verlening van bijstand als gehuwden zijn aangemerkt.
In artikel 17, eerste lid, van de Participatiewet is bepaald dat de belanghebbende aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling doet van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand.
In artikel 54, derde lid, eerste zin, van de Participatiewet is, voor zover hier van belang, bepaald dat het college een besluit tot toekenning van bijstand herziet, dan wel een besluit tot toekenning van bijstand intrekt, indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand.
In de tweede zin is bepaald dat onverminderd het elders in deze wet bepaalde ter zake van herziening of intrekking van een besluit tot toekenning van bijstand, het college een besluit tot toekenning van bijstand kan herzien of intrekken, indien anderszins de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend.
7.
Beoordeling door de voorzieningenrechter
De voorzieningenrechter moet een voorlopig oordeel geven over de vraag of Orionis op juiste gronden heeft besloten om het recht op uitkering met ingang van 1 mei 2021 in te trekken.
De te beoordelen periode loopt van 1 mei 2021, de datum met ingang waarvan de bijstand is ingetrokken, tot en met 24 juni 2021, de datum van het bestreden besluit.
Tussen partijen is in geschil of verzoekster en [gemachtigde 1] in de te beoordelen periode een gezamenlijke huishouding hebben gevoerd.
Het besluit om de bijstandsuitkering in te trekken is een besluit dat belastend is voor verzoekster. Orionis moet daarom de nodige kennis over de relevante feiten vergaren. Dat betekent dat in beginsel Orionis aannemelijk moet maken dat aan de voorwaarden voor intrekking is voldaan.
Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter stelt zich Orionis zich terecht op het standpunt dat verzoekster in de te beoordelen periode haar hoofdverblijf in dezelfde woning had als [gemachtigde 1] .
Volgens vaste rechtspraak (bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 20 april 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:946) moet onder woning als bedoeld in artikel 3, vierde lid, aanhef en onder a, van de Participatiewet een zelfstandige woning worden verstaan, dat wil zeggen een woning voorzien van een eigen toegang, waarbij geen wezenlijke woonfuncties zoals woon- en slaapruimte, was- en kookgelegenheid en toilet met andere woningen worden gedeeld.
De voorzieningenrechter stelt vast dat zowel verzoekster als [gemachtigde 1] in de te beoordelen periode in de BRP stonden ingeschreven op het uitkeringsadres. Uit de beschikbare gegevens blijkt verder dat verzoekster en [gemachtigde 1] op dat adres eigen onzelfstandige woonruimte huren. De voorzieningenrechter wijst op de huurovereenkomsten van verzoekster en [gemachtigde 1] . Verder is bij het huisbezoek gebleken dat zij wezenlijke woonfuncties deelden, zoals de keuken, het toilet en de badkamer. Ook hebben zij een gemeenschappelijke toegang. Hieruit volgt dat verzoekster en [gemachtigde 1] in de te beoordelen periode hun hoofdverblijf hadden in dezelfde woning.
Dat verzoekster en [gemachtigde 1] elk een eigen huurovereenkomst hebben en elk een eigen kamer huren leidt er niet toe dat sprake is van twee woningen. Die omstandigheden raken namelijk niet de feitelijke woonsituatie en doen er niet aan af dat geen sprake is van een eigen toegang en dat wezenlijke woonfuncties worden gedeeld.
De stelling van verzoekster dat zij de vragen tijdens het huisbezoek mogelijk niet goed begrepen heeft, brengt de voorzieningenrechter niet tot een ander oordeel. Verzoekster heeft immers zonder voorbehoud schriftelijk toestemming gegeven voor het huisbezoek aan haar kamer en die van [gemachtigde 1] . Bovendien heeft de gemachtigde van Orionis tijdens de zitting verklaard dat volgens de rapporteur die bij het huisbezoek aanwezig was, het huisbezoek is verlopen op de manier waarop het normaal verloopt. Ook heeft verzoekster in het formulier Aanvraag levensonderhoud van 18 december 2020 aangegeven dat zij Nederlands kan begrijpen, lezen en schrijven.
De voorzieningenrechter concludeert dat het standpunt van Orionis dat verzoekster en [gemachtigde 1] vanaf 1 mei 2021 hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben, zoals bedoeld in artikel 3 van de Participatiewet, waarschijnlijk stand zal houden in een eventuele bodemprocedure.
De voorzieningenrechter is vervolgens van oordeel dat Orionis terecht heeft gewezen op het rechtsvermoeden van artikel 3, vierde lid, aanhef en onder a, van de Participatiewet. Het staat immers vast dat Orionis aan [gemachtigde 1] een Tozo-uitkering naar de norm voor gehuwden heeft toegekend over de periode van 1 maart 2020 tot 1 juni 2020, waarbij verzoekster als de partner van [gemachtigde 1] is aangemerkt waarmee hij een gezamenlijke huishouding voerde. Een Tozo-uitkering is een vorm van algemene bijstand.
Gelet op het rechtsvermoeden van artikel 3, vierde lid, aanhef en onder a, van de Participatiewet, rust op verzoekster de bewijslast om met concrete en controleerbare bewijsstukken aannemelijk te maken dat zij geen gezamenlijke huishouding voert met [gemachtigde 1] . Zij is daar naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter tot nu toe niet in geslaagd. De enkele stelling van verzoekster dat zij als enige haar kamer gebruikt en dat uit de inrichting van en de spullen in haar kamer en die van [gemachtigde 1] niet kan worden afgeleid dat zij een gezamenlijke huishouding voeren, is onvoldoende. Verzoekster heeft in bezwaar de gelegenheid om meer bewijs aan te dragen.
Gelet op het voorgaande komt de voorzieningenrechter niet toe aan de beoordeling of sprake is van wederzijdse zorg of financiële verstrengeling.
De voorzieningenrechter concludeert dat Orionis op juiste gronden per 1 mei 2021 een gezamenlijke huishouding aanwezig heeft geacht. De voorzieningenrechter voegt hier nog aan toe dat de omstandigheden die tot het voeren van de gezamenlijke huishouding hebben geleid, de motieven van verzoekster en [gemachtigde 1] en de aard van hun onderlinge relatie niet van belang zijn bij de beoordeling of sprake is van een gezamenlijke huishouding.
Orionis heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat verzoekster de inlichtingenplicht niet heeft geschonden. Tijdens de zitting bij de voorzieningenrechter heeft Orionis dit standpunt gewijzigd en zich op het standpunt gesteld dat verzoekster aan Orionis had moeten laten weten dat zij per 1 mei 2021 met [gemachtigde 1] een gezamenlijke huishouding voert. Orionis kan naar het oordeel van de voorzieningenrechter in het kader van de volledige heroverweging in bezwaar dit gewijzigde standpunt alsnog aan het bestreden besluit ten grondslag leggen.
De voorzieningenrechter kan Orionis volgen in zijn gewijzigde standpunt over de schending van de inlichtingenplicht. De gewijzigde leefsituatie van verzoekster is immers van invloed op het recht op bijstandsuitkering. Het gaat er daarbij niet om dat verzoekster daadwerkelijk wist dat zij dit moest melden, maar dat zij het redelijkerwijs had moeten weten: de objectieve inlichtingenplicht. Door de gewijzigde leefsituatie niet te melden, heeft zij de inlichtingenplicht van artikel 17, eerste lid, van de Participatiewet geschonden.
Gelet op het voorgaande was dat verzoekster vanaf 1 mei 2021 geen zelfstandig subject van bijstand meer, waardoor zij geen aanspraak meer had op een bijstandsuitkering naar de norm voor een alleenstaande. Verder heeft zij niet aannemelijk gemaakt dat als zij de inlichtingenplicht wel zou zijn nagekomen, zij recht had gehad op aanvullende bijstand naar de norm voor gehuwden. Verzoekster heeft dan ook door de schending van de inlichtingenplicht vanaf 1 mei 2021 ten onrechte bijstandsuitkering ontvangen.
Orionis was daarom op grond van artikel 54, derde lid, eerste zin, van de Participatiewet gehouden om het recht op bijstand met ingang van 1 mei 2021 in te trekken.
De voorzieningenrechter concludeert dat de intrekking van de bijstandsuitkering per 1 mei 2021 in bezwaar waarschijnlijk stand kan houden. De gevraagde voorlopige voorziening zal daarom worden afgewezen.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.M. Schotanus, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. R.J. Tolner, griffier, op 29 juli 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid om de uitspraak mede te ondertekenen.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.