Op 29 juli 2021 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoekster bezwaar maakte tegen een besluit van Orionis Walcheren. Dit besluit betrof de intrekking en terugvordering van haar bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet. Verzoekster had een bijstandsuitkering ontvangen, maar Orionis stelde dat zij vanaf 1 mei 2021 een gezamenlijke huishouding voerde met [gemachtigde 1], wat leidde tot de intrekking van haar uitkering. Tijdens de zitting op 26 juli 2021 heeft verzoekster aangevoerd dat er geen gezamenlijke huishouding was en dat zij niet op de hoogte was van de verplichting om dit te melden. Orionis had eerder aan [gemachtigde 1] een Tozo-uitkering naar de norm voor gehuwden toegekend, wat volgens Orionis een rechtsvermoeden van een gezamenlijke huishouding opriep.
De voorzieningenrechter oordeelde dat er voldoende aanwijzingen waren dat verzoekster en [gemachtigde 1] in de te beoordelen periode hun hoofdverblijf in dezelfde woning hadden. De voorzieningenrechter concludeerde dat verzoekster niet had aangetoond dat zij geen gezamenlijke huishouding voerde en dat zij de inlichtingenplicht had geschonden door haar gewijzigde leefsituatie niet te melden. Hierdoor had zij ten onrechte bijstandsuitkering ontvangen. De voorzieningenrechter wees het verzoek om een voorlopige voorziening af, omdat de intrekking van de bijstandsuitkering per 1 mei 2021 waarschijnlijk stand zou houden in een eventuele bodemprocedure. De uitspraak werd gedaan door mr. V.M. Schotanus, in aanwezigheid van mr. R.J. Tolner, griffier.