In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 30 juli 2021 uitspraak gedaan in een kort geding waarin een verhuurder, aangeduid als [eiseres], een ontruimingsvordering heeft ingediend tegen de bewindvoerder van [onderbewindgestelde]. De huurovereenkomst tussen [eiseres] en [onderbewindgestelde] was gekoppeld aan een woonbegeleidingsovereenkomst, waarbij [onderbewindgestelde] geen huurbescherming genoot. De verhuurder heeft de huurovereenkomst opgezegd op basis van overlastklachten van omwonenden. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de opzegging niet geldig was, omdat de overlast niet substantieel genoeg was om de huurovereenkomst te beëindigen. Echter, de woonbegeleidingsovereenkomst eindigde op 31 juli 2021, wat leidde tot de conclusie dat de huurovereenkomst ook eindigde. De kantonrechter heeft de ontruiming bevolen met een termijn van veertien dagen na betekening van het vonnis, dat niet eerder dan 14 augustus 2021 mocht plaatsvinden. De bewindvoerder werd veroordeeld in de proceskosten van het geding.