ECLI:NL:RBZWB:2021:3847

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
28 juli 2021
Publicatiedatum
29 juli 2021
Zaaknummer
AWB - 20 _ 6772 en 20_6773
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belastingrechtelijke geschillen over aanslagen inkomstenbelasting en zorgverzekeringswet

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, zijn de beroepen van belanghebbende tegen de aanslagen inkomstenbelasting en de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet voor het jaar 2016 aan de orde. De rechtbank heeft op 28 juli 2021 uitspraak gedaan in het geding tussen belanghebbende, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, en de inspecteur van de Belastingdienst. De inspecteur had eerder op 20 mei 2020 beslissingen genomen op de bezwaren van belanghebbende tegen de opgelegde aanslagen. Tijdens de zitting op 16 juni 2021 in Breda zijn de standpunten van beide partijen besproken.

Belanghebbende, die voor 25% vennoot is in een vennootschap onder firma, had in zijn aangifte een fiscale winst van € 242.262 opgegeven, maar voerde een buitengewone last van € 363.126 op, bestaande uit herwaardering van de voorraad en oninbare debiteuren. De inspecteur heeft deze buitengewone last echter afgewezen, wat leidde tot het geschil. De rechtbank oordeelde dat belanghebbende niet voldoende bewijs had geleverd voor de afwaardering van de voorraad en de oninbare debiteuren. De rechtbank concludeerde dat de inspecteur de aanslagen terecht had gehandhaafd.

De rechtbank verklaarde de beroepen ongegrond en oordeelde dat het belastbaar inkomen uit werk en woning en het bijdrage-inkomen voor de Zorgverzekeringswet correct waren vastgesteld. Er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Belastingrecht, enkelvoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummers BRE 20/6772 en 20/6773
uitspraak van 28 juli 2021
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende], wonende te [woonplaats] ,
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraken van de inspecteur van 20 mei 2020 op de bezwaren van belanghebbende tegen de aan hem voor het jaar 2016 opgelegde:
  • aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 123.896 en de daarbij bij beschikking in rekening gebrachte belastingrente van € 4.710 (aanslagnummer [aanslagnummer] H.66.01.4);
  • aanslag inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (Zvw) naar een maximum bijdrage inkomen van € 52.736 en de daarbij bij beschikking in rekening gebrachte belastingrente van € 43 (aanslagnummer [aanslagnummer] W.66.01.4).
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 juni 2021 te Breda.
Aldaar zijn verschenen en gehoord, de gemachtigde van belanghebbende,
G.A. Roestenburg , verbonden aan Administratiekantoor A.B.O.Z . te Eindhoven , en ter bijstand, [bijstand] , en namens de inspecteur, [inspecteur] , [inspecteur] en [inspecteur] .

1.Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.

2.Gronden

2.1.
Belanghebbende is voor 25% vennoot in de vennootschap onder firma [bedrijf] .
2.2.
In zijn aangifte IB/PVV voor het jaar 2016 heeft belanghebbende een fiscale winst van [bedrijf] opgenomen van € 242.262. Op dit bedrag heeft belanghebbende een buitengewone last van € 363.126, bestaande uit herwaardering voorraad van € 226.336 en oninbare debiteuren van € 136.790, in mindering gebracht.
2.3.
De inspecteur heeft tijdens zowel de aanslagregelende fase als in de bezwaarfase informatie opgevraagd bij vennoot [vennoot] . In de correspondentie met de gemachtigde heeft de inspecteur aangegeven dat de informatie die is opgevraagd bij vennoot [vennoot] over [bedrijf] ook wordt geacht informatie te zijn ten aanzien van belanghebbende.
2.4.
Bij het vaststellen van de definitieve aanslag IB/PVV voor het jaar 2016 is de inspecteur afgeweken van de ingediende aangifte en heeft daarbij de buitengewone last geweigerd. Bij uitspraak op bezwaar heeft de inspecteur de aanslag gehandhaafd.
2.5.
In geschil is of de buitengewone last van € 363.126 in het resultaat van [bedrijf] terecht is gecorrigeerd?
2.6.
De inspecteur heeft uitspraak op bezwaar gedaan zonder te horen. Na het doen van uitspraak op bezwaar heeft de inspecteur belanghebbende alsnog gehoord en de uitkomst daarvan meegewogen. Hierdoor is voor belanghebbende niet meer aan de orde of de hoorplicht is geschonden.
Afwaardering voorraad
2.7.
Belanghebbende heeft kortgezegd het standpunt ingenomen dat in 2016 de voorraad is geteld en daarbij is gebleken dat de aanwezige voorraad lager was dan als opgenomen in de administratie, omdat de voorraad tot die tijd schattenderwijs werd bepaald. In dit kader heeft belanghebbende een lijst verstrekt waarop per product staat vermeld welk bedrag dient te worden afgewaardeerd.
2.8.
De bewijslast met betrekking tot het verlies in verband met afwaardering van voorraden rust op belanghebbende. Naar het oordeel van de rechtbank heeft belanghebbende de afwaardering van de voorraad niet aannemelijk gemaakt. De rechtbank overweegt daarbij dat de voorraad van [bedrijf] tot 2016 schattenderwijs werd bepaald. Niet bepaald kan worden in hoeverre daadwerkelijk verlies is geleden als gevolg van de waardevermindering van de voorraad. Daarbij heeft belanghebbende gesteld dat de administratie verschillende gebreken vertoonde, waardoor geen zicht was op de voorraad. De door belanghebbende verstrekte lijst maakt dat niet anders, nu deze erg summier is en niet is voorzien van een onderbouwing. De inspecteur heeft de afwaardering van de voorraad terecht geweigerd.
Afwaardering oninbare debiteuren
2.9.
Belanghebbende stelt dat sprake is van oninbare debiteuren nu het gaat om langdurig openstaande vorderingen waarvan naar zijn inzicht erg onwaarschijnlijk is geworden dat deze zullen worden voldaan. In dit kader heeft belanghebbende een overzicht verstrekt van de af te waarderen vordering per debiteur.
2.10.
De bewijslast met betrekking tot de afwaardering van vorderingen rust op belanghebbende. Naar het oordeel van de rechtbank heeft belanghebbende niet voldaan aan zijn bewijslast. Het door belanghebbende verstrekte overzicht is onvoldoende om aannemelijk te achten dat het gaat om oninbare debiteuren. De enkele stelling van belanghebbende dat hij op basis van de onderlinge verstandhouding tussen hem en zijn debiteuren een inschatting heeft gemaakt van de kans dat de vorderingen nog betaald zouden gaan worden is daartoe onvoldoende. De inspecteur heeft de afwaardering oninbare debiteuren terecht geweigerd.
2.11.
Gelet op het vorenstaande is het beroep dat ziet op de aanslag IB/PVV 2016 ongegrond verklaard.
Aanslag Zwv
2.12.
Nu de rechtbank tot het oordeel is gekomen dat het belastbaar inkomen uit werk en woning bij de aanslag IB/PVV 2016 tot het juiste bedrag is vastgesteld, betekent dit dat ook het bijdrage-inkomen voor de Zvw 2016 tot het juiste bedrag is vastgesteld. Belanghebbende heeft tegen deze aanslag geen zelfstandige gronden aangevoerd. Het beroep betreffende die aanslag is daarom eveneens ongegrond verklaard.
2.13.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. J.H. Bogert, rechter, in aanwezigheid van
mr. A. Krishnapillai, griffier, op 28 juli 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier, De rechter,
de uitspraak te ondertekenen>
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.