ECLI:NL:RBZWB:2021:382

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
18 januari 2021
Publicatiedatum
28 januari 2021
Zaaknummer
AWB- 21_14 VV
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Sluiting van een woning op grond van de Opiumwet na aantreffen van verdovende middelen

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 18 januari 2021 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening van een verzoekster wiens woning door de burgemeester van de gemeente Rucphen was gesloten op grond van artikel 13b van de Opiumwet. De sluiting was gebaseerd op het aantreffen van een aanzienlijke hoeveelheid verdovende middelen, waaronder 2223 gram amfetamine en 550 milliliter GHB, in de woning van verzoekster. De burgemeester had besloten de woning voor drie maanden te sluiten, te beginnen op 5 januari 2021, na een eerder besluit van 23 december 2020.

Verzoekster maakte bezwaar tegen dit besluit en vroeg de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening. Tijdens de zitting op 18 januari 2021 was verzoekster aanwezig, bijgestaan door haar gemachtigde, terwijl de burgemeester werd vertegenwoordigd door twee advocaten. De voorzieningenrechter oordeelde dat de burgemeester bevoegd was om de woning te sluiten en dat de sluiting in overeenstemming was met het beleid, gezien het feit dat het ging om een eerste constatering van harddrugs in de woning.

De voorzieningenrechter benadrukte dat de sluiting van de woning een ingrijpende maatregel is en dat de burgemeester alle relevante omstandigheden in zijn beoordeling moet betrekken. Ondanks de argumenten van verzoekster, waaronder haar claim dat zij niets wist van de drugs in haar woning, oordeelde de voorzieningenrechter dat verzoekster als huurder verantwoordelijk was voor de gang van zaken in en om de woning. De voorzieningenrechter wees het verzoek om voorlopige voorziening af en hefte de schorsing van het bestreden besluit op per 25 januari 2021, 15.00 uur.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/14 Opiumw VV
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van 18 januari 2021 van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[naam verzoekster], te [woonplaats verzoekster], verzoekster,

gemachtigde: mr. K.R. Verkaart,
en

de burgemeester van de gemeente Rucphen, verweerder.

Als derde partij heeft aan het geding deelgenomen:
[naam woningstichting], te [vestigingsplaats woningstichting]

Procesverloop

Verzoekster heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 23 december 2020 (bestreden besluit) van verweerder inzake de sluiting van de woning aan [adres verzoekster] te [woonplaats verzoekster] met ingang van 5 januari 2021 voor de duur van drie maanden op grond van artikel 13b van de Opiumwet. Zij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Bij uitspraak van 5 januari 2021 heeft de voorzieningenrechter het bestreden besluit bij wijze van ordemaatregel geschorst tot uiterlijk 1 februari 2021 en bepaald dat het verzoek vóór het verstrijken van die termijn op zitting zal worden behandeld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 18 januari 2021. Verzoekster was daarbij aanwezig, bijgestaan door haar gemachtigde. De burgemeester heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. S.F.J. Gelevert en mr. S. Abdullah. De derde partij heeft zich niet laten vertegenwoordigen, zoals voor de zitting al was gemeld.
Na sluiting van het onderzoek ter zitting heeft de voorzieningenrechter mondeling uitspraak gedaan.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventuele) bodemprocedure niet.
2. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter was de burgemeester bevoegd om met toepassing van artikel 13b van de Opiumwet over te gaan tot sluiting van de woning. In de woning is een hoeveelheid verdovende middelen gevonden. Omdat de daarbij aangetroffen hoeveelheden amfetamine (2223 gram) en GHB (550 milliliter) al een handelshoeveelheid vormen, bestond de bevoegdheid tot woningsluiting. Het is nu dus niet nodig om antwoord te geven op de vraag of ook andere aangetroffen middelen verboden middelen zijn zoals bedoeld in de Opiumwet. Verzoekster heeft ter zitting erkend dat over de bevoegdheid van de burgemeester ook geen discussie bestaat.
3. Bij het bestaan van een bevoegdheid is er afwegingsruimte. Ter invulling daarvan heeft de burgemeester beleid gemaakt. Een sluiting van de woning voor de duur van drie maanden is in dit geval, waarbij het gaat om een eerste constatering van harddrugs in een woning, in overeenstemming met het beleid.
4. Vervolgens moet worden beoordeeld of de burgemeester in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van de bevoegdheid tot sluiting. Volgens vaste rechtspraak moet de burgemeester alle omstandigheden van het geval te betrekken in zijn beoordeling en bezien of deze omstandigheden ieder voor zich of samen bijzondere omstandigheden zijn die maken dat de sluiting gevolgen heeft die niet evenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen. Daarbij moet een zwaar gewicht worden toegekend aan de voor een bewoner mogelijk zeer ingrijpende gevolgen van een woningsluiting, dat ook een forse inbreuk op het huisrecht kan vormen (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, (AbRS) van 23 januari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:148). Wanneer de burgemeester de bevoegdheid tot woningsluiting wil gebruiken moet dat dan ook goed worden onderbouwd en gemotiveerd.
Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter voldoet het bestreden besluit daar aan.
De voorzieningenrechter beantwoordt eerst de vraag of de sluiting van de woning noodzakelijk was. Gelet op het proces-verbaal van de politie en de bevindingen van het verrichte buurtonderzoek, gaat de voorzieningenrechter uit van een ‘loop’ naar de woning. Dat er alleen marktplaatsklanten aan de deur zouden zijn geweest, zoals verzoekster in dit kader heeft betoogd, acht de voorzieningenrechter niet aannemelijk, mede gelet op haar eigen stelling dat zij in de betreffende periode ook in vakantiepark [naam vakantiepark] heeft verbleven. Daarbij spreken de aangetroffen hoeveelheden drugs niet in haar voordeel.
Ook blijkt uit de informatie van de politie dat in de buurt van de woning sprake was van gevoelens van onveiligheid. Een sluiting was dus nodig vanwege de gevoelens van onveiligheid in de buurt, om ‘de loop’ eruit te halen en om te laten zien dat er door de burgemeester wordt opgetreden, wat kan bijdragen aan het herstellen van het gevoel van veiligheid.
Verzoekster heeft aangevoerd dat de sluiting van de woning in haar geval niet evenredig is.
Zij stelt dat haar geen enkel verwijt kan worden gemaakt, omdat zij niets wist van de drugs in haar woning. Zij gaat ervan uit dat haar ex-partner de drugs in haar woning heeft verstopt en zij kan daar niet verantwoordelijk voor worden gehouden. De voorzieningenrechter volgt verzoekster hierin niet. Mede gelet op het feit dat de amfetamine en GHB in de woonkamer, in het zicht, zijn aantroffen, acht de voorzieningenrechter het niet aannemelijk dat zij daarvan niets wist. Bovendien is verzoekster als huurder van de woning verantwoordelijk voor de gang van zaken in en om de woning. Juist gelet op het verleden met haar ex-partner, diende verzoekster extra alert te zijn op de situatie in haar woning. Naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter was er dan ook geen sprake van een ‘volledig ontbreken van verwijtbaarheid’.
Dat er om medische redenen sprake zou zijn van een specifieke binding met de woning, zoals verzoekster heeft aangevoerd, acht de voorzieningenrechter niet aannemelijk gemaakt. De burgemeester ontkent niet dat er bij verzoekster sprake is van een bepaalde kwetsbaarheid en dat zij gezondheidsklachten heeft. Maar de stelling dat zij aan bronchitis lijdt en om die reden laminaat in de woning heeft gelegd, is niet voldoende om te zeggen dat er zodanige binding is met de woning dat er niet tot sluiting kan worden overgegaan. Ook de begeleiding die zij vanuit de WMO ontvangt, staat op zich niet aan sluiting in de weg. Het ontvangen van deze begeleiding is immers niet aan de woning gebonden. Deze begeleiding kan ook op een andere plek gegeven worden. Verzoekster heeft aangegeven dat zij zich veilig voelt in haar huis, maar dat is niet voldoende om de binding met de woning aan te nemen die in de rechtspraak wordt bedoeld (zie de uitspraak van de AbRS van 28 augustus 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2912). Naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter wegen deze belangen van verzoekster in ieder geval niet zwaarder dan het belang van omwonenden bij een veilige(re) buurt.
Verzoekster heeft verder aangevoerd dat de huidige maatschappelijke omstandigheden in verband met corona het vinden van alternatieve woonruimte onmogelijk maken. De voorzieningenrechter erkent dat er sprake is van een bijzondere periode, maar inmiddels is er meer kennis van de (on)mogelijkheden dan in het voorjaar van 2020. Corona staat niet in de weg aan het vinden van alternatieve woonruimte. Zo kan verzoekster bij het verlaten van haar woning bijvoorbeeld eerst twee weken in quarantaine, bijvoorbeeld in [naam vakantiepark], om dan vervolgens voor de duur van de sluiting bij vader, moeder of een derde in te trekken. Dat dit geen mogelijkheid zou zijn, acht de voorzieningenrechter onvoldoende aangetoond. De omstandigheden die volgens verzoekster in de weg staan aan een verblijf bij haar vader, moeder of vriend hebben niet met corona en de daarmee samenhangende beperkingen te maken.
Ook de evenredigheid staat dus niet aan sluiting van de woning in de weg.
5. Naar voorlopig oordeel zal het bestreden besluit tot de sluiting van de woning in bezwaar dus in stand blijven. Bij uitspraak van 5 januari 2021 heeft de voorzieningenrechter het bestreden besluit bij wijze van ordemaatregel geschorst tot uiterlijk 1 februari 2021. De voorzieningenrechter bepaalt dat de schorsing wordt opgeheven per 25 januari 2021, 15.00 uur. Dat betekent dat verzoekster uiterlijk dan de woning zal hebben moeten verlaten.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter
  • wijst het verzoek om voorlopige voorziening af;
  • heft de bij uitspraak van 5 januari 2021 uitgesproken schorsing van het bestreden besluit op per 25 januari 2021, 15.00 uur.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.M.J. Kok, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. J.M. van Sambeek, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 18 januari 2021 en wordt daarnaast openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.