In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 18 januari 2021 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening van een verzoekster wiens woning door de burgemeester van de gemeente Rucphen was gesloten op grond van artikel 13b van de Opiumwet. De sluiting was gebaseerd op het aantreffen van een aanzienlijke hoeveelheid verdovende middelen, waaronder 2223 gram amfetamine en 550 milliliter GHB, in de woning van verzoekster. De burgemeester had besloten de woning voor drie maanden te sluiten, te beginnen op 5 januari 2021, na een eerder besluit van 23 december 2020.
Verzoekster maakte bezwaar tegen dit besluit en vroeg de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening. Tijdens de zitting op 18 januari 2021 was verzoekster aanwezig, bijgestaan door haar gemachtigde, terwijl de burgemeester werd vertegenwoordigd door twee advocaten. De voorzieningenrechter oordeelde dat de burgemeester bevoegd was om de woning te sluiten en dat de sluiting in overeenstemming was met het beleid, gezien het feit dat het ging om een eerste constatering van harddrugs in de woning.
De voorzieningenrechter benadrukte dat de sluiting van de woning een ingrijpende maatregel is en dat de burgemeester alle relevante omstandigheden in zijn beoordeling moet betrekken. Ondanks de argumenten van verzoekster, waaronder haar claim dat zij niets wist van de drugs in haar woning, oordeelde de voorzieningenrechter dat verzoekster als huurder verantwoordelijk was voor de gang van zaken in en om de woning. De voorzieningenrechter wees het verzoek om voorlopige voorziening af en hefte de schorsing van het bestreden besluit op per 25 januari 2021, 15.00 uur.