In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 22 juli 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende en de inspecteur van de Belastingdienst. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen een naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting (MRB) en een verzuimboete die hem waren opgelegd. De naheffingsaanslag betrof de periode van 20 september 2016 tot en met 20 februari 2017. De inspecteur had op 24 april 2020 de uitspraak op bezwaar gedaan, waarbij het bezwaar van de belanghebbende niet-ontvankelijk werd verklaard wegens termijnoverschrijding.
De zitting vond plaats op 22 juni 2021, maar de belanghebbende verscheen niet, ondanks dat hij tijdig was uitgenodigd. De rechtbank oordeelde dat de uitnodiging correct was verzonden en dat de belanghebbende in verzuim was. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond voor de naheffingsaanslag en de verzuimboete, en verklaarde zich onbevoegd ten aanzien van het verzoek om ambtshalve vermindering. Tevens werd het beroep tegen andere naheffingsaanslagen niet-ontvankelijk verklaard.
De rechtbank overwoog dat de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken bedraagt en dat het bezwaarschrift van de belanghebbende te laat was ingediend. De rechtbank concludeerde dat er geen sprake was van een verschoonbare termijnoverschrijding. De rechtbank zag ook geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door mr. drs. J.H. Bogert, rechter, en is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.