ECLI:NL:RBZWB:2021:3735

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
22 juli 2021
Publicatiedatum
23 juli 2021
Zaaknummer
BRE 20/6740
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting en verzuimboete

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 22 juli 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende en de inspecteur van de Belastingdienst. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen een naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting (MRB) en een verzuimboete die hem waren opgelegd. De naheffingsaanslag betrof de periode van 20 september 2016 tot en met 20 februari 2017. De inspecteur had op 24 april 2020 de uitspraak op bezwaar gedaan, waarbij het bezwaar van de belanghebbende niet-ontvankelijk werd verklaard wegens termijnoverschrijding.

De zitting vond plaats op 22 juni 2021, maar de belanghebbende verscheen niet, ondanks dat hij tijdig was uitgenodigd. De rechtbank oordeelde dat de uitnodiging correct was verzonden en dat de belanghebbende in verzuim was. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond voor de naheffingsaanslag en de verzuimboete, en verklaarde zich onbevoegd ten aanzien van het verzoek om ambtshalve vermindering. Tevens werd het beroep tegen andere naheffingsaanslagen niet-ontvankelijk verklaard.

De rechtbank overwoog dat de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken bedraagt en dat het bezwaarschrift van de belanghebbende te laat was ingediend. De rechtbank concludeerde dat er geen sprake was van een verschoonbare termijnoverschrijding. De rechtbank zag ook geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door mr. drs. J.H. Bogert, rechter, en is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Belastingrecht, enkelvoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummer BRE 20/6740
uitspraak van 22 juli 2021
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[belanghebbende] , wonende te [woonplaats] ,

belanghebbende,
en

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van de inspecteur van 24 april 2020 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan hem opgelegde naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting (MRB) over de periode 20 september 2016 tot en met 20 februari 2017, aanslagnummer [aanslagnummer] , en de bij gelijktijdige beschikking opgelegde verzuimboete.

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 juni 2021 te Breda.
Aldaar zijn verschenen en gehoord, namens de inspecteur, [inspecteur] en [inspecteur] .
Belanghebbende is door de griffier bij aangetekende brief, verzonden op 14 mei 2021 aan belanghebbende op het adres [adres] te [woonplaats] , onder vermelding van plaats en tijdstip, uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. Belanghebbende is, zonder kennisgeving aan de rechtbank, niet verschenen. Nu genoemde brief niet ter griffie is terugontvangen en uit informatie van PostNL is gebleken dat de brief op 18 mei 2021 aan belanghebbende op genoemd adres is uitgereikt, is de rechtbank van oordeel dat de uitnodiging om op de zitting te verschijnen op de juiste wijze, tijdig op het juiste adres is aangeboden.

1. Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond voor zover het ziet op de naheffingsaanslag MRB met nummer [aanslagnummer] en de gelijktijdig opgelegde verzuimboete;
  • verklaart zich onbevoegd ten aanzien van het verzoek om ambtshalve vermindering;
  • verklaart het beroep voor zover het ziet op de andere naheffingsaanslagen niet-ontvankelijk.

2. Gronden

2.1.
Belanghebbende heeft tot 12 september 2018 in Nederland gewoond. Vanaf 19 september 2018 is belanghebbende woonachtig in België.
2.2.
Op 21 februari 2017 heeft de politie geconstateerd dat met een motorrijtuig met het Belgisch kenteken [kenteken] (de auto) gebruik is gemaakt van de Nederlandse openbare weg.
2.3.
Per brief van 11 mei 2017 heeft de inspecteur aan belanghebbende aangekondigd voornemens te zijn een naheffingsaanslag MRB en een verzuimboete op te leggen wegens het niet (tijdig) voldoen van de motorijtuigenbelasting. Met dagtekening 22 juni 2017 heeft de inspecteur, gelijktijdig met de naheffingsaanslag over de periode 20 september 2016 tot en met 20 februari 2017, de verzuimboete opgelegd (de naheffingsaanslag en de verzuimboete). De inspecteur heeft aan belanghebbende in de periode tussen 22 juni 2017 en 27 december 2019 nog diverse naheffingsaanslagen MRB opgelegd.
2.4.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslag en de verzuimboete. Bij uitspraak op bezwaar heeft de inspecteur het bezwaar van belanghebbende wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk verklaard en het bezwaarschrift aangemerkt als een verzoek om ambtshalve vermindering. De inspecteur heeft na inhoudelijke beoordeling van het verzoek de naheffingsaanslag en de verzuimboete gehandhaafd.
2.5.
Belanghebbende heeft in zijn bezwaarschrift niet alleen de in de aanhef genoemde aanlag maar ook andere (later opgelegde) naheffingsaanslagen genoemd. Naar de rechtbank begrijpt heeft de inspecteur de bezwaren van belanghebbende tegen deze naheffingsaanslagen c.q. boetebeschikkingen eveneens inhoudelijk (ambtshalve) beoordeeld. Echter ten aanzien van deze naheffingsaanslagen en boetebeschikkingen heeft de inspecteur geen uitspraak op bezwaar gedaan. Daarom is het beroep voor zover belanghebbende dit heeft willen instellen tegen deze latere naheffingsaanslagen niet-ontvankelijk. De inspecteur heeft aanleiding gezien uitsluitend de naheffingsaanslagen en boetebeschikkingen over de periode 21 augustus 2018 tot en met 20 november 2019 ambtshalve te vernietigen.
2.6.
In geschil is het antwoord op de vraag of de inspecteur het bezwaar van belanghebbende tegen de naheffingsaanslag en de verzuimboete terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
2.7.
De termijn voor het indienen van een bezwaarschrift bedraagt zes weken (artikel 6:7 van de Awb). Deze termijn vangt, op grond van artikel 22j van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR), aan met ingang van de dag na die van dagtekening van de aanslag, tenzij de dag van dagtekening is gelegen vóór de dag van bekendmaking. Een bezwaarschrift is tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen (artikel 6:9, eerste lid, van de Awb). Bij een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift blijft een niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest (artikel 6:11 van de Awb).
2.8.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de inspecteur het bezwaar van belanghebbende terecht niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank overweegt daarbij als volgt. De naheffingsaanslag en de verzuimboete zijn opgelegd met dagtekening 22 juni 2017. De inspecteur heeft het bezwaarschrift ontvangen op 29 januari 2020. Dat is ruimschoots na het einde van de indieningstermijn van zes weken. Het bezwaarschrift is dus niet tijdig ingediend. Van een verschoonbare termijnoverschrijding is in dit geval geen sprake. Belanghebbende heeft in zijn bezwaarschrift en in zijn beroepschrift niets ten aanzien van de termijnoverschrijding gesteld, noch is uit het procesdossier gebleken dat redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat belanghebbende niet in verzuim is geweest.
2.9.
Voor zover het beroep is gericht tegen de beslissing van de inspecteur om geen ambtshalve teruggave te verlenen, verklaart de rechtbank zich onbevoegd. Het gaat namelijk om een beslissing op grond van artikel 65 van de AWR. Een dergelijke beslissing is niet vatbaar voor (bezwaar bij het bestuursorgaan en) beroep bij de bestuursrechter. Rechtsmiddelen kunnen worden aangewend bij de civiele rechter.
2.10.
Gelet op dat wat hiervoor is overwogen is het beroep ongegrond verklaard. Het beroep tegen de overige aanslagen is gelet op dat wat is overwogen in 2.5 niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. J.H. Bogert, rechter, in aanwezigheid van
mr. C.C. van den Berg, griffier, op 22 juli 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier, De rechter,
(De griffier is verhinderd
de uitspraak te ondertekenen)
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.