In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 22 juli 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een belanghebbende en de inspecteur van de Belastingdienst. De zaak betreft een naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting die aan de belanghebbende was opgelegd over de periode van 2 januari 2019 tot en met 1 januari 2020, alsmede een verzuimboete die gelijktijdig was opgelegd. De belanghebbende, die houder is van een Volkswagen Polo, had bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslag en de boete, maar de inspecteur had dit bezwaar ongegrond verklaard. Tijdens de zitting op 8 juli 2021 in Roermond, waar de belanghebbende werd bijgestaan door haar gemachtigde, werd het geschil besproken. De rechtbank oordeelde dat de naheffingsaanslag terecht was opgelegd, omdat de belanghebbende op 5 november 2019 gebruik had gemaakt van de openbare weg met een geschorste auto. De rechtbank concludeerde dat de belanghebbende niet had voldaan aan de bewijslast voor een vrijstelling van de naheffingsaanslag. Wat betreft de verzuimboete oordeelde de rechtbank dat deze in overeenstemming met de wet was opgelegd, maar dat de persoonlijke omstandigheden van de belanghebbende aanleiding gaven om de boete te verminderen tot € 108. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond voor zover het de boetebeschikking betreft, vernietigde de uitspraak op bezwaar inzake de boetebeschikking, en veroordeelde de inspecteur in de proceskosten van de belanghebbende. De uitspraak werd openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.