Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
uitspraak van 7 januari 2021 van de meervoudige kamer in de zaak tussen
[eiseres], te [plaatsnaam], eiseres,
Procesverloop
Overwegingen
Feiten en omstandigheden
Bestreden besluit
Beroepsgronden
Verweer
behoudvan een zeker inkomen, maar niet op
het rechtop een zeker inkomen. Eiseres had in de periode van 12 maanden voorafgaand aan 1 november 2019 geen enkel inkomen. Eiseres derft derhalve geen inkomsten, zodat er geen sprake is van behoud van inkomen. Ten aanzien van het verzoek van eiseres om artikel 3:23, derde lid, van de WAZO buiten toepassing te laten stelt het UWV dat niet duidelijk is wat zij daarmee zou kunnen bereiken. De toepassing van artikel 3:23 van de WAZO, artikel 8 van de WAZ en de artikelen 7 en 10 van het Inkomensbesluit WAZ hebben immers al tot de meest ruime beoordeling van de mogelijke aanspraken van eiseres op uitkering geleid. Het buiten toepassing laten van artikel 3:23, derde lid, zou ook niet tot gevolg hebben dat in het Inkomensbesluit WAZ de term ‘winst of inkomen’ zou kunnen worden vervangen door het ‘aantal uren vermeld in artikel 3.6, eerste lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001’.
Wettelijk kader
Oordeel van de rechtbank
in zijn algemeenheidniet in strijd met artikel 11, tweede lid, aanhef en onder b, van het VN-Vrouwenverdrag. Zoals de CRvB heeft overwogen dwingt dat artikellid slechts tot enige vorm van bevallingsverlof met behoud van (een zeker) inkomen, maar laat de modaliteiten daarvan volledig aan de verdragsstaten. Dat is in de WAZO, met artikel 3:23 (en ook artikel 3:18), naar het oordeel van de rechtbank geregeld. Daarin is de uitkering in verband met zwangerschap en bevalling voor vrouwelijke zelfstandigen geregeld en hoe de hoogte van de uitkering wordt berekend. Naar het oordeel van de rechtbank is er dan ook geen aanleiding om artikel 3:23, derde lid, van de WAZO buiten toepassing te laten.
in dit specifieke gevalbuiten toepassing zou moeten blijven. Ook daarvoor ziet de rechtbank geen reden. Volgens de CRvB is duidelijk dat met artikel 11, tweede lid, aanhef en onder b, van het VN-Vrouwenverdrag een minimumresultaat wordt nagestreefd, te weten dat voor iedere vrouw die − al dan niet in loondienst − inkomensvormende arbeid verricht, enige vorm van bevallingsverlof
met behoud van (een zeker) inkomenopen moet staan. De rechtbank kan zich verenigen met het standpunt van het UWV dat, omdat wordt gesproken over
behoudvan inkomen, er sprake moet zijn van (bestaand) inkomen
.Dat is anders bij een uitkering op grond van de Participatiewet – het vangnet – waarbij een inkomen op het sociaal minimum wordt gegarandeerd. De nihilstelling van de ZEZ-uitkering van eiseres, omdat zij voorafgaande aan die uitkering geen inkomen had, is naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet strijdig met artikel 11, tweede lid, aanhef en onder b, van het VN-Vrouwenverdrag. De rechtbank ziet dan ook geen reden om artikel 3:23, derde lid, van de WAZO in dit geval vanwege strijd met het VN-Vrouwenverdrag buiten toepassing te laten.
De hoogte van de uitkering is gebaseerd op de winst van de zelfstandige of de inkomsten als beroepsbeoefenaar in het boekjaar voorafgaand aan de uitkering, met een maximum van 100% van het wettelijke minimumloon. (…) Hoofdlijn is dat de hoogte van de uitkering wordt gerelateerd aan de winst die betrokkene in het voorafgaande boekjaar gemiddeld per dag heeft genoten. Indien de betrokkene in dat jaar minimaal 1225 uren heeft gewerkt – het urencriterium dat in de Wet Inkomstenbelasting 2001 recht geeft op zelfstandigenaftrek – wordt als fictie gehanteerd dat de winst in het voorafgaande boekjaar minimaal het wettelijk minimumloon van het desbetreffende jaar heeft bedragen. De uitkering wordt dan vastgesteld op 100% van het wettelijk minimumloon. Indien minder dan 1225 uren per
de fictieaangenomen dat in dat jaar de winst minstens het minimumloon heeft bedragen en wordt de uitkering daarop vastgesteld. De wetgever heeft – ter voorkoming van misbruik – expliciet bedoeld de uitkering van zelfstandigen die in het voorgaande kalenderjaar niet 1225 uur hebben gewerkt, alleen afhankelijk te laten zijn van de winst dan wel inkomsten.
winstmaar op basis van de feitelijk beschikbare
middelen.
Conclusie